Oefentoets WOII
1 / 32
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Welke twee gebieden pikken de Duitsers in voor de Tweede Wereldoorlog?
A
Nederland en Sudetenland
B
Noorwegen en Polen
C
Oostenrijk en Elzas-Lotharingen
D
Oostenrijk en Sudetenland
Slide 2 - Quizvraag
In welk jaar breekt de Tweede Wereldoorlog uit?
A
1938
B
1939
C
1940
D
1945
Slide 3 - Quizvraag
Met welk land sluit Hitler een niet-aanvalsverdrag?
A
Sovjet-Unie
B
VS
C
Oostenrijk
D
Frankrijk
Slide 4 - Quizvraag
Hoe heet de Duitse aanval op de Sovjet-Unie?
A
Operatie Market-Garden
B
Operatie Von Schlieffen
C
Operatie Barbarossa
D
Operatie Blitzkrieg
Slide 5 - Quizvraag
Bij welke plaats in de Sovjet-Unie worden de Duitsers verlagen?
A
Moskou
B
Kiev
C
Minsk
D
Stalingrad
Slide 6 - Quizvraag
Waar valt Japan de VS aan op 7 december 1941?
A
Washington
B
Florida
C
Pearl Harbour
D
Rocky Mountains
Slide 7 - Quizvraag
Wat doen de Japanners met Nederlanders die zich overgeven?
A
Worden naar Nederland gestuurd
B
Worden allemaal doodgeschoten
C
Die gaan naar interneringskampen
D
Moeten vechten tegen de Amerikanen
Slide 8 - Quizvraag
Hoe verloopt de oorlog in 1944 voor de Duitsers?
A
Prima, ze zijn aan het winnen
B
Prima, ze hebben net de Sovjet-Unie veroverd
C
Slecht, ze verliezen op alle fronten
D
Slecht, maar D-Day mislukte voor de geallieerden
Slide 9 - Quizvraag
Welke brug wordt er niet veroverd?
A
Nijmegen
B
Arnhem
C
Groningen
D
Berlijn
Slide 10 - Quizvraag
Welke winter noemen we de Hongerwinter?
A
40-41
B
42-43
C
44-45
D
45-46
Slide 11 - Quizvraag
Hoe komt Hitler aan zijn einde?
A
Wordt gevangengenomen door de Russen en opgehangen
B
Vlucht naar Argentinie en leeft daar nog steeds
C
Pleegt zelfmoord
D
Wordt doodgeschoten door een Joodse gevangene
Slide 12 - Quizvraag
Op welke twee Japanse steden vallen de atoombommen?
A
Nagasaki en Tokyo
B
Hiroshima en Nagasaki
C
Kyoto en Tokyo
D
Hiroshima en Kyoto
Slide 13 - Quizvraag
Wat is een ander woord voor de moord op de 6 miljoen Joden?
A
Geschiedenis
B
Halogeen
C
Holocaust
D
Holokaust
Slide 14 - Quizvraag
Kamp Westerbork was een concentratiekamp
A
Juist
B
Onjuist
Slide 15 - Quizvraag
Het systematisch verwijderen en op transport zetten van Joden naar kampen noemen we deporteren
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quizvraag
Welke zin hoort niet bij Nederland tijdens de Duitse bezetting?
A
De bevolking kreeg voedselbonnen
B
Er was censuur
C
Er was eerlijke rechtspraak
D
De NSB was de enige overgebleven partij
Slide 17 - Quizvraag
Wat is een ander woord voor overgave?
A
Kotsen
B
Catipuleren
C
Capituleren
D
Mobiliseren
Slide 18 - Quizvraag
Sleep de namen naar de door Duitsland snel bezette landen in de 3 maanden 'blitzkrieg'
Noorwegen
Denemarken
Be
Ne
Lux
Frankrijk
Slide 19 - Sleepvraag
Heeft Duitsland Groot-Brittannië ook veroverd?
A
Niet eens geprobeerd
B
ja dat is gelukt
C
Wel geprobeerd, maar niet gelukt
D
Een stukje aan de kust
Slide 20 - Quizvraag
Over welke gebeurtenis gaat deze afbeelding?
A
De (Amerikaans/Brits/Canadese) invasie in Normandië
B
De slag om Stalingrad
C
De slag om Arnhem
D
De blitzkrieg
Slide 21 - Quizvraag
Tijdens de Duitse bezetting van Nederland kon je de Nederlandse bevolking opdelen in drie groepen. Welke groep was het grootst?
A
de Nederlanders die ook wel 'collaborateurs' worden genoemd
B
de Nederlanders die bij het verzet zaten, ook wel 'verzetsmensen'
C
de Nederlanders die niet in verzet kwamen, maar wel steeds meer hekel aan de Duitsers kregen
D
alle drie de groepen waren ongeveer even groot
Slide 22 - Quizvraag
Hoelang vocht Nederland tegen de Duitsers voordat zij zich overgave?
A
5 dagen
B
10 dagen
C
15 dagen
D
20 dagen
Slide 23 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van gewapend verzet?
A
Illegale krantjes rondbrengen
B
Duitsers uitschelden
C
aanslagen plegen
D
Onderduikers helpen
Slide 24 - Quizvraag
Op welke datum begon de tweede wereldoorlog in Nederland?
A
1 september 1939
B
5 mei 1940
C
10 mei 1940
D
15 mei 1940
Slide 25 - Quizvraag
De Duitsers wilde Nederland tot overgave dwingen door het bombarderen van een stad. Welke stad was dat?
A
Rotterdam
B
Amsterdam
C
Den Haag
D
Utrecht
Slide 26 - Quizvraag
In …1… veroverde Hitler Polen. Hiermee begon de tweede wereldoorlog. Duitsland bezette een groot deel van …2….
De Duitsers vonden de …3… minderwaardig. Zij werden naar concentratiekampen gebracht. De meeste mensen werden na aankomst direct…4… Anderen moesten …5… in de kampen.
In 1944 landden de …6… en …7… op de Franse kust. Hiermee begon de bevrijding. In ….8… was de oorlog afgelopen.
Niet gebruikte woorden
1939
Europa
joden
vermoord
werken
Engelse
Amerikanen
1945
Duitsers
1941
Polen
Russen
Slide 27 - Sleepvraag
Wat wordt bedoelt met een blitzkrieg?
A
Een langzame aanval
B
Een zware aanval
C
Een aanval met een groot leger
D
Een snelle aanval
Slide 28 - Quizvraag
Welke landen hoorden bij de geallieerden?
A
Sovjetunie, Groot-Brittannië, Verenigde Staten, Canada
B
Sovjetunie, Groot-Brittannië, Verenigde Staten, Japan
C
Sovjetunie, Groot-Brittannië, verenigde Staten, Italië
D
Sovjetunie, Groot-Brittannië, Verenigde Staten, Spanje
Slide 29 - Quizvraag
Met welke gebeurtenis raakte de Verenigde Staten betrokken bij de oorlog?
A
Duitse aanval op Groot-Brittannië
B
Duitse aanval op Frankrijk
C
Japanse aanval op de de Sovjetunie
D
Japanse aanval op Pearl Harbor
Slide 30 - Quizvraag
Welk land geeft zich als laatst over?
A
Engeland
B
Duitsland
C
Japan
D
Italie
