Betr.vnw + herhaling

Planning van vandaag

- Uitleg betrekkelijk voornaamwoord
- DE GROTE GRAMMATICA HERHALINGSQUIZ
- Zelfstandig werken
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Planning van vandaag

- Uitleg betrekkelijk voornaamwoord
- DE GROTE GRAMMATICA HERHALINGSQUIZ
- Zelfstandig werken

Slide 1 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Afkorting = betr.vnw
Er zijn er 4: die, dat, wie wat

Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug naar een kern, hier ook wel het antecedent genoemd.

Bijvoorbeeld: Er is niets wat ik niet durf.

Slide 2 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Een bijvoeglijke bijzin begint vaak met een betrekkelijk voornaamwoord.

Let op! Waarvan, waarover, waarmee etc. zijn bijwoorden, geen betrekkelijk voornaamwoorden.
Woorden als door wie, van wie, voor wie zijn wél betrekkelijk voornaamwoorden.

Slide 3 - Tekstslide

Betr.vnw m.i.a
Hoe zit het dan met een zin als:
"Wat in het vat zit, verzuurt niet."

Dit is een bijzonder betrekkelijk voornaamwoord. Het is een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent. (m.i.a.)

Wat betekent dat?
Het betekent dat je 'Wat' zou kunnen vervangen door 'Datgene dat'.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is geen betrekkelijk voornaamwoord?
A
Die
B
Deze
C
Wie
D
Wat

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het betr.vnw in deze zin:
Hij is de politicus op wie ik ga stemmen.
A
is
B
politicus
C
wie
D
op

Slide 6 - Quizvraag

Aan de slag
Huiswerk:
Cursus 5 grammatica
§14 betrekkelijk voornaamwoord
Opdracht 1

Online of in je boek op blz. 233
timer
10:00

Slide 7 - Tekstslide

De grote herhalingsquiz!
Weet jij nog welke woordsoorten er allemaal zijn?
Of ben jij beter in zinsdelen?
De Grote Herhalingsquiz!
Wat weet jij van woordsoorten?
Wat weet jij van zinsdelen?

Slide 8 - Tekstslide

Ik scoor een 10 op deze herhalingsquiz!

Slide 9 - Poll

Woordsoorten

Slide 10 - Tekstslide

Welk woord is een nevenschikkend voegwoord?
A
Zodat
B
Voegwoord
C
Toen
D
Maar

Slide 11 - Quizvraag

Is 'vijfde' een bepaald of onbepaald rangtelwoord?
A
Bepaald
B
Onbepaald

Slide 12 - Quizvraag

Wat is 'had' in de volgende zin:
Hoewel Noa de trein had gehaald, leek zij niet op tijd thuis te komen.
A
kww
B
zww
C
hww

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het aanw.vnw in de zin:
'Gert-Jan, leg dat cadeautje nu eens onder de kerstboom!'
A
Gert-Jan
B
dat
C
cadeautje
D
onder

Slide 14 - Quizvraag

Welk woord is een vragend voornaamwoord?
A
Wanneer
B
Hoe
C
Welke
D
Waarom

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een onbepaald voornaamwoord?
A
deze
B
wat voor een
C
zich
D
men

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het betr.vnw in deze zin:
Met de jongen die daar op het bankje zit, heeft mijn zus verkering gehad.
A
met
B
daar
C
op
D
die

Slide 17 - Quizvraag

Welk wederkerig voornaamwoord staat in de zin:
Zij helpen elkaar met het opruimen van hun spullen.
A
Zij
B
elkaar
C
het
D
hun

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het wederkerend voornaamwoord in de volgende zin:
Het is onze schuld dat wij ons hebben vergist.
A
onze
B
wij
C
ons
D
dat

Slide 19 - Quizvraag

Welk woord is een koppelwerkwoord?
A
Maken
B
Schijnen
C
Kijken
D
Reizen

Slide 20 - Quizvraag

Welk woord is een onbepaald hoofdtelwoord?
A
twaalf
B
enkele
C
middelste
D
vijftien

Slide 21 - Quizvraag

Welk vgw staat in de volgende zin:
Ben jij aan het gamen, terwijl je eigenlijk moet opletten?
A
aan
B
terwijl
C
eigenlijk
D
moet

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het betr.vnw in deze zin:
Wie een hond wil slaan, vindt altijd wel die stok.
A
Wie
B
slaan
C
altijd
D
die

Slide 23 - Quizvraag

Zinsdelen

Slide 24 - Tekstslide

Wat is het wg/ng in deze zin:
Jij bent zeer behulpzaam!
A
Jij
B
bent
C
bent zeer behulpzaam
D
zeer behulpzaam

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het wg/ng in deze zin:
Hij heeft zich geschoren
A
Hij
B
heeft geschoren
C
heeft zich geschoren
D
heeft

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het voorzetselvoorwerp in deze zin:
Sonja verlangt naar een kop thee
A
verlangt
B
verlangt naar
C
een kop thee
D
naar een kop thee

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de bijv.bep in de volgende zin:
Ik ben met de zeer moeilijke opleiding gestopt.
A
zeer moeilijke
B
moeilijke
C
zeer moeilijke opleiding
D
moeilijke opleiding

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de obwb in de volgende zin:
Ik ben met de zeer moeilijke opleiding gestopt.
A
zeer moeilijke
B
moeilijke
C
zeer
D
zeer moeilijke opleiding

Slide 29 - Quizvraag

Wat is de bijst. in de volgende zin:
Mijn hondje, Spooky, houdt niet van regen.
A
Mijn hondje
B
Spooky
C
houdt niet
D
regen

Slide 30 - Quizvraag

Combineer de uitleg en het juiste onderdeel.
Staat vaak tussen komma's en duidt hetzelfde object aan als de woorden ervoor: Max, mijn beste vriend.
Dit zegt iets over de kern als het een znw of een vnw is: een Engels kasteel
Dit zegt iets over een kern dat geen znw of vnw is: een zeer Engels kasteel.

Bijv.bep


Bijst.

Obwb

Slide 31 - Sleepvraag

Welke zin is de bijzin:
Doordat Riks te laat vertrok, miste hij zijn trein...
A
Doordat Riks te laat vertrok
B
miste hij zijn trein.
C
Er zijn twee hoofdzinnen

Slide 32 - Quizvraag

Wat is de bijv.bijzin in de volgende zin:
In het hotel, die bovenaan de heuvel staat, zijn de mooiste kamers.
A
Hotel
B
die bovenaan de heuvel staat
C
zijn de mooiste kamers
D
mooiste

Slide 33 - Quizvraag

Wat is de bwb in de volgende zin:
Als de lente komt dan stuur ik jou een mooie bos bloemen.
A
Als de lente komt
B
dan
C
een mooie bos bloemen
D
mooie

Slide 34 - Quizvraag

Welke rol heeft de bijzin in de volgende zin:
Iemand die zijn billen brandt, moet op de blaren zitten.
A
Onderwerpszin
B
Lijdendvoorwerpzin
C
Meewerkendvoorwerpzin
D
Bijwoordelijkebepalingzin

Slide 35 - Quizvraag

Ik scoor een voldoende op de toets!

Slide 36 - Poll

Aan de slag
Je mag kiezen hoe je de rest van je tijd besteedt:
1. Online maken §15 of §16 mixopdrachten.
2. Online oefenen specifiek onderdeel. Ga hiervoor naar de paragraaf en klik niet op Start, maar rechts op Trainen.
3. Oefenen met opdrachten in je boek.

Heb je nog vragen over de leerstof, stel ze nu!

Slide 37 - Tekstslide