Poëzie les 1 havo 3

3 havo     POËZIE

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

3 havo     POËZIE

Slide 1 - Tekstslide

Poëzie

Slide 2 - Woordweb

Kenmerken poëzie
regels zijn kort, veel wit
opbouw in stukjes tekst die bij elkaar horen (strofe)
woorden en zinnen zijn vaak bijzonder:
- woorden rijmen soms
- woorden en zinnen kunnen meer dan 1 betekenis hebben
- woorden en zinnen worden soms herhaald
- er wordt gebruik gemaakt van beelden

Vaak weining tijd nodig om een gedicht te lezen, maar veel tijd nodig om het te begrijpen.

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen

Je weet wat beeldspraak is; 
Je weet wat een vergelijking is en kan deze herkennen in een tekst; 
Je weet wat een metafoor is en kan deze herkennen in een tekst; 
Je weet wat een personficatie is en kan deze herkennen in een tekst.

Slide 4 - Tekstslide

In de zin "Zij is een koele kikker"
is gebruik gemaakt van beeldspraak.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 5 - Quizvraag

Als iemand zegt:
"Hij spring een gat in de lucht",
dan is dat letterlijk bedoeld.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 6 - Quizvraag

Beeldspraak is altijd figuurlijk.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 7 - Quizvraag

Letterlijk of figuurlijk?
Die man heeft een gat in zijn hand, zoveel geld geeft hij uit.
A
LETTERLIJK
B
FIGUURLIJK

Slide 8 - Quizvraag

Letterlijk of figuurlijk?
Het kind viel en had een gat
in zijn hoofd.
A
LETTERLIJK
B
FIGUURLIJK

Slide 9 - Quizvraag

Beeldspraak
= je zegt op een figuurlijke manier (niet letterlijk) wat je bedoelt.
Ik neem het met een korrel zout.

Slide 10 - Tekstslide

1. Vergelijking = object wordt vergeleken met een beeld. Er is een overeenkomst.

voorbeeld:
Mijn buurman (object) is een boom (beeld) van een kerel.
=

Slide 11 - Tekstslide

Welke vergelijking wordt er op de afbeelding gemaakt?

Slide 12 - Open vraag

Bedenk nu zelf een vergelijking.

Slide 13 - Open vraag

2. Metafoor = je geeft iets de naam van iets anders omdat er een overeenkomst is.

Die hark staat tijdens het dansen steeds op mijn tenen.
Iemand die houterig danst (object) wordt vergeleken met een hark (beeld). De overeenkomst is dat beiden houterig en stijf zijn.

De giraf van het team dunkte op de basket.
Met giraf wordt een lang persoon bedoeld in het basktbalteam die dezelfde eigenschappen heeft (lang zijn) als een giraf.



Slide 14 - Tekstslide

Zit in onderstaande zin een metafoor?

We zagen de zilveren reiger landen op Schiphol.
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quizvraag

3. Personificatie = je geeft niet menselijke objecten menselijke eigenschappen.

 De wind huilde door de bomen.
Soms lacht de toekomst je toe.
Mijn badkamer smeekt om een opknapbeurt.

Slide 16 - Tekstslide

Welke menselijke eigenschap wordt in onderstaande zin aan het object gekoppeld?
De auto kwam hoestend en proestend op gang.

Slide 17 - Open vraag

Lesdoelen
Je weet wat beeldspraak is; 
Je weet wat een vergelijking is en kan deze herkennen in een tekst; 
Je weet wat een metafoor is en kan deze herkennen in een tekst; 
Je weet wat een personficatie is en kan deze herkennen in een tekst. 

Slide 18 - Tekstslide

Les afsluiten

Wat heb je geleerd deze les?

Slide 19 - Open vraag

Oefenen + huiswerk
Deze week ga je met de volgende opdrachten aan de slag:
H1.8 opdrachten: 1a 1b, 2, 3, 4    
H2.8 opdrachten: 1, 2, 3, 4,        
H3.8 opdrachten: 3, 4,        
H4.8 opdrachten: 1, 2, 3, 4, 5
H5.8 opdrachten: 1, 2, 3   
Deze opdrachten heb je maandag 25 mei af  voor de les af


Slide 20 - Tekstslide