poëzie les 2 in mavo 4

Poëzie in mavo 4
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Poëzie in mavo 4

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Je weet wat beeldspraak is; 
Je weet wat een vergelijking is en kan deze herkennen in een tekst; 
Je weet wat een metafoor is en kan deze herkennen in een tekst; 
Je weet wat een personficatie is en kan deze herkennen in een tekst.

Je weet wat stijlfiguren zijn
Je weet wat een tegenstelling is en kunt deze herkennen
Je weet wat een herhaling is en kunt deze herkennen

Slide 2 - Tekstslide

In de zin "Zij is een koele kikker"
is gebruik gemaakt van beeldspraak.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 3 - Quizvraag

Als iemand zegt:
"Hij springt een gat in de lucht",
dan is dat letterlijk bedoeld.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 4 - Quizvraag

Beeldspraak is altijd figuurlijk.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 5 - Quizvraag

Letterlijk of figuurlijk?
Die man heeft een gat in zijn hand, zoveel geld geeft hij uit.
A
LETTERLIJK
B
FIGUURLIJK

Slide 6 - Quizvraag

Letterlijk of figuurlijk?
Het kind viel en had een gat
in zijn hoofd.
A
LETTERLIJK
B
FIGUURLIJK

Slide 7 - Quizvraag

Beeldspraak
= je zegt op een figuurlijke manier (niet letterlijk) wat je bedoelt.
Ik neem het met een korrel zout.

Slide 8 - Tekstslide

1. Vergelijking = object wordt vergeleken met een beeld. Er is een overeenkomst.

voorbeeld:
Mijn buurman (object) is een boom (beeld) van een kerel.
=

Slide 9 - Tekstslide

Welke vergelijking wordt er op de afbeelding gemaakt?

Slide 10 - Open vraag

Bedenk nu zelf een vergelijking.

Slide 11 - Open vraag

2. Metafoor = je geeft iets de naam van iets anders omdat er een overeenkomst is.

Die hark staat tijdens het dansen steeds op mijn tenen.
Iemand die houterig danst (object) wordt vergeleken met een hark (beeld). De overeenkomst is dat beiden houterig en stijf zijn.

De giraf van het team dunkte op de basket.
Met giraf wordt een lang persoon bedoeld in het basktbalteam die dezelfde eigenschappen heeft (lang zijn) als een giraf.



Slide 12 - Tekstslide

Zit in onderstaande zin een metafoor?

We zagen de zilveren reiger landen op Schiphol.
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quizvraag

3. Personificatie = je geeft niet menselijke objecten menselijke eigenschappen.

 De wind huilde door de bomen.
Soms lacht de toekomst je toe.
Mijn badkamer smeekt om een opknapbeurt.

Slide 14 - Tekstslide

Welke menselijke eigenschap wordt in onderstaande zin aan het object gekoppeld?
De auto kwam hoestend en proestend op gang.

Slide 15 - Open vraag

Wat zijn stijlfiguren?

Het doelbewuste gebruik van één of meer woorden die afwijken van de gebruikelijke betekenis.

Dit om:

De aandacht te trekken, een punt te maken of iets te verduidelijken.


Slide 16 - Tekstslide

Antithese
Tegenstelling: woorden of zinnen die een tegengestelde mededeling bevatten, staan bij elkaar.

Wij voeren geen bittere oorlog
onze wraak is zoet
Diana Ozon

Slide 17 - Tekstslide

Wat is een antithese?
A
Een tegenstelling
B
Een versterkende betekenis
C
Een verzwakkende betekenis
D
Een schijnbare tegenstelling

Slide 18 - Quizvraag

In welke zin is er sprake van een antithese?
A
Ik heb voor goed geld slechte spullen gekocht.
B
Scheen er maar een beetje licht!
C
Doen is weten!
D
Dit is een lange, maar dunne plank.

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Video

Herhaling
Woord of woordgroep wordt (vrijwel) ongewijzigd herhaald.

Ik wilde
Ik wilde dat je voor me stond,
op een zondagochtend,
op een zondagochtend tussen negen en elf
Karlijn Groet

Slide 21 - Tekstslide

Leerdoelen
Je weet wat beeldspraak is; 
Je weet wat een vergelijking is en kan deze herkennen in een tekst; 
Je weet wat een metafoor is en kan deze herkennen in een tekst; 
Je weet wat een personficatie is en kan deze herkennen in een tekst.

Je weet wat stijlfiguren zijn
Je weet wat een tegenstelling is en kunt deze herkennen
Je weet wat een herhaling is en kunt deze herkennen

Slide 22 - Tekstslide

Wat wist je al?

Slide 23 - Open vraag

Wat heb je geleerd deze les?

Slide 24 - Open vraag

Opdracht
Neem het gedicht van de vorige keer en maak de volgende opdrachten:
- Zit er een vorm van beeldspraak in het gedicht? Zoja, wat voor soort beeldspraak en wat is volgens jou de letterlijke betekenis?
- Zit er een vorm van een stijlfiguur in het gedicht? Waar?
- Je hebt het gedicht nu meerdere keren gelezen. Wat wil de dichter zeggen met dit gedicht, welk gevoel, welke gedachten of welke gebeurtenis(sen) beschrijft hij
- Bekijk je mening, van de vorige les, vind je dit nog steeds? Pas je mening eventueel aan.

Slide 25 - Tekstslide