Le verbe venir_1

Bienvenue 
à la classe de français:
un petit creux
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bienvenue 
à la classe de français:
un petit creux

Slide 1 - Tekstslide

Wat doen we vandaag?
Les buts:
grammaire: Ik kan het werkwoord komen ('venir') in de present én de passé composé gebruiken in Franse zinnen

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling delend lidwoord
ik wil graag melk (= le lait): je voudrais     _________________
ik wil graag taart (= la tarte): je voudrais __________________
ik wil graag water (= l'eau): je voudrais    __________________
ik wil graag tomaten (= les tomates): je voudrais ________________

Slide 3 - Tekstslide

ik wil graag melk (= le lait): je voudrais     _________________
ik wil graag taart (= la tarte): je voudrais __________________
ik wil graag water (= l'eau): je voudrais    __________________
ik wil graag tomaten (= les tomates): je voudrais ________________
du lait

Slide 4 - Tekstslide

ik wil graag melk (= le lait): je voudrais     _________________
ik wil graag taart (= la tarte): je voudrais __________________
ik wil graag water (= l'eau): je voudrais    __________________
ik wil graag tomaten (= les tomates): je voudrais ________________
du lait
de la tarte

Slide 5 - Tekstslide

ik wil graag melk (= le lait): je voudrais     _________________
ik wil graag taart (= la tarte): je voudrais __________________
ik wil graag water (= l'eau): je voudrais    __________________
ik wil graag tomaten (= les tomates): je voudrais ________________
du lait
de la tarte
de l'eau

Slide 6 - Tekstslide

ik wil graag melk (= le lait): je voudrais     _________________
ik wil graag taart (= la tarte): je voudrais __________________
ik wil graag water (= l'eau): je voudrais    __________________
ik wil graag tomaten (= les tomates): je voudrais ________________
du lait
de la tarte
de l'eau
des tomates

Slide 7 - Tekstslide

Vul aan met het werkwoord 'venir':
Je (présent)
A
viens
B
vient
C
viennent
D
venons

Slide 8 - Quizvraag

Vul aan met het werkwoord 'venir':
il (présent)
A
viens
B
vient
C
viennent
D
venons

Slide 9 - Quizvraag

Vul aan met het werkwoord 'venir':
nous (passé composé)
A
suis venu(e)
B
est venu(e)
C
sommes venu(es)
D
sont venu(es)

Slide 10 - Quizvraag

Vul aan met het werkwoord 'venir':
elle (passé composé)
A
suis venue
B
est venue
C
sommes venues
D
sont venues

Slide 11 - Quizvraag

Vul aan met het werkwoord 'venir':
vous (présent)

Slide 12 - Open vraag

Vul aan met het werkwoord 'venir':
je (passé composé)

Slide 13 - Open vraag