2F les 5 Werkwoordspelling

ZRGVEPL419AK
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

ZRGVEPL419AK

Slide 1 - Tekstslide

* Kennismaken:  Quiz lesson up

 
* Verwachtingen/doelen


* Volgende week 
Programma:

- Instructie: Lesson Up 
Iedereen

- Zelfstandig werken: opdrachten Studiemeter, deeltoets af

-Afsluiting: lesdoelen bespreken

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les: 
  • Weet je hoe je werkwoorden kan vervoegen in de tegenwoordige tijd (tt) en verleden tijd (vt) 
  • Herken je de persoonsvorm in een zin
 

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoordspelling

Slide 5 - Tekstslide

Warming Up
Het vuur (branden).. niet omdat het hout (doven).. is.
Anne (gniffelen)… altijd als ze weer iets gemeens heeft (uithalen)
Ruben (gamen)… de meeste dagen van de week.

Slide 6 - Tekstslide

Warming Up
Het vuur brandt niet, omdat het hout gedoofd is.
Anne gniffelt altijd als ze weer iets gemeens heeft uitgehaald.
Ruben gamet de meeste dagen van de week.

Slide 7 - Tekstslide

Onthoud:
Werkwoordspelling heeft NIKS met gevoel te maken
Leer de regels!

Slide 8 - Tekstslide

Persoonsvorm (PV)
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen: fietsen, lopen, spelen, kruipen, slapen.

(Voor of achter de persoonsvorm staat altijd het onderwerp: wie 
Vandaag koopt hij een nieuwe auto. )

Slide 9 - Tekstslide

Persoonsvorm 
Kijk in het schema: 
lopen
antwoorden
houden

Dan stam +...
In welke tijd staat de PV?




Slide 10 - Tekstslide

Stam: -en  
Let op de -den werkwoorden(in de TT)
worden, branden, antwoorden, kleden, houden
stam +  ...
Vul loopt in:
Hij loopt van haar             Loop jij je altijd zo?
Hij houdt van haar           Kleed jij je altijd zo?









Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Tekstslide

De prooi (worden) verslonden door het roofdier.

Slide 14 - Open vraag

De student (vertellen) dat hij een goede keuze heeft gemaakt.
A
verteld
B
vertelt

Slide 15 - Quizvraag

Hij ....... (beantwoorden) haar per brief.
A
beantwoord
B
beantwoordt

Slide 16 - Quizvraag

Het is koud dus ..... (kleden) je warm aan
A
kleed
B
kleedt

Slide 17 - Quizvraag

(...onthouden) jouw baas alles wat je verkeerd doet?
A
Onthoud
B
Onthoudt

Slide 18 - Quizvraag

Persoonsvorm VT (verleden tijd)

Slide 19 - Tekstslide

Sterk werkwoord:
Moet je gewoon weten:
lopen-liepen
lezen-lazen
helpen-hielpen

of 't ex-kofschip
Zwak werkwoord:
Stam + te
Stam + de
Twijfel? verleng of 't sexy fokschaap/ 't ex foxschip

Slide 20 - Tekstslide

Dus: bij twijfel d - t 
Pas de verlengingsregel toe: (werken)-werkte- gewerkt, mopperen-mopperde- gemopperd
OF
Gebruik 't ex-kofschip om te bepalen of het -te of -de wordt.       

Gisteren (juichen) ik voor de winnaar: juichen kofschip= juichte
Hij (verhuizen) eerder naar Raalte. verhuizen verhuisde 

Slide 21 - Tekstslide

Let op:
(beantwoorden) Gisteren beantwoordde hij de telefoon.
(wachten) Ik wachtte eerder op jou.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Dus: kijk eerst in welke tijd de zin staat: TT of VT

Woorden als: 
Eerder-vroeger-toen-vorige week-gisteren=VT

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide