Woordenschat 1.1 + 1.2 + 1.3

SAMENVATTING WOORDENSCHAT
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

SAMENVATTING WOORDENSCHAT

Slide 1 - Tekstslide

Programma van vandaag:
Korte herhaling theorie Woordenschat 1.1 + 1.2 + 1.3

Oefentoets maken





Slide 2 - Tekstslide

DOEL

Aan het einde van de les weet je weer hoe je de betekenis van een onbekend woord kunt afleiden uit het woord zelf of uit de tekst waarin dit woord wordt gebruikt en 
herken en begrijp je figuurlijk taalgebruik.

Slide 3 - Tekstslide

THEORIE 1.1
Gebruik deze tips om de betekenis af te leiden uit de tekst:
Lees de hele zin waarin het woord staat.
Controleer of er in de tekst een synoniem, omschrijving, tegenstelling of voorbeeld genoemd wordt.
Let op illustraties.


Slide 4 - Tekstslide

THEORIE 1.1

ZOEK VOORBEELDEN
Soms kun je hieruit de betekenis van het woord afleiden.
 Zoek naar een voorbeeld, let op signaalwoorden: zoals,  
   bijvoorbeeld, neem nou, denk aan.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

 HERHALING THEORIE 1.2

1.2 Betekenis afleiden uit het woord


Slide 7 - Tekstslide

THEORIE

Soms kun je de betekenis van een onbekend woord vinden door goed naar het woord zelf te kijken:
Herken je een deel van het woord?
Herken je voor- en/of achtervoegsels bij het woord?
Lijkt het onbekende woord op een woord dat je wel kent?

Slide 8 - Tekstslide

THEORIE
Ik herken een deel van het onbekende woord:
voorrangsregel

Ik herken een voor- en/of achtervoegsel van het onbekende woord:
heractiveren

Het onbekende woord lijkt op een woord dat ik wel ken:
circuleren

Slide 9 - Tekstslide

OEFENEN

Slide 10 - Tekstslide

De leerlingen voeren veel klusjes uit.

Synoniem voor 'voeren uit':
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze

Slide 11 - Quizvraag

De brug is er slecht aan toe.
Tegenovergestelde voor 'is er slecht aan toe':
A
verkeert in goede staat
B
asymmetrisch
C
eindeloos
D
naar eigen zeggen

Slide 12 - Quizvraag

Ongelijk
(woord met voorvoegsel)
Wat is de betekenis?
A
wel hetzelfde
B
niet hetzelfde
C
niet mogelijk
D
wel mogelijk

Slide 13 - Quizvraag

Zorgeloos

Geef een omschrijving

A
met heel veel zorgen
B
met zorgen
C
zorgelijk
D
zonder zorgen

Slide 14 - Quizvraag

Als ik te laat ben voor school dan bedenk ik een smoes.
Geef een voorbeeld van smoes:
A
daarom kreeg ik straf
B
de brug stond open
C
morgen ga ik naar de kapper
D
iets wat je verzint

Slide 15 - Quizvraag

 HERHALING THEORIE 1.3

1.3 Figuurlijk taalgebruik


Slide 16 - Tekstslide

THEORIE
Woorden kunnen letterlijk en figuurlijk bedoeld zijn.
Bij letterlijk taalgebruik bedoel je precies wat er staat.


  • Bart en Maya zetten de bloemetjes buiten
De bloemen die Bart en Maya in het tuincentrum hebben gekocht, krijgen een plekje in de tuin.


Slide 17 - Tekstslide

THEORIE
Woorden kunnen letterlijk en figuurlijk bedoeld zijn. Iemand gebruikt figuurlijk taalgebruik als hij wil overdrijven of als hij iets mooier wil maken.


  • Bart en Maya zetten de bloemetjes buiten
Bart en Maya vieren uitbundig feest.



Slide 18 - Tekstslide

THEORIE
Een uitdrukking is altijd figuurlijk bedoeld. Voorbeelden zijn:

onder één hoedje spelen
een open deur intrappen
twee zielen, één gedachte
twee handen op één buik




Slide 19 - Tekstslide

OEFENEN

MAAK DE UITDRUKKING AF

Slide 20 - Tekstslide

Maak de uitdrukking af:

Iemand voor vol ....
A
aanzien
B
geven
C
bloedt
D
hebben

Slide 21 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Een appeltje voor de dorst ...
A
kennen
B
geven
C
bloedt
D
hebben

Slide 22 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Zijn schaapjes op het droge ...
A
kennen
B
geven
C
bloedt
D
hebben

Slide 23 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Met twee maten ...
A
kennen
B
geven
C
bloedt
D
meten

Slide 24 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Doen alsof je neus ...
A
kennen
B
geven
C
bloedt
D
meten

Slide 25 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Iemand ervan langs ...
A
komen
B
geven
C
knopen
D
meten

Slide 26 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Iets in de oren ...
A
kennen
B
stoppen
C
knopen
D
meten

Slide 27 - Quizvraag

Zijn er nog vragen? 


Slide 28 - Tekstslide

MAKEN OEFENTOETS
Woordenschat H1
NU NEDERLANDS 


Slide 29 - Tekstslide

Volgende week:

 TOETS WOORDENSCHAT 1 

Slide 30 - Tekstslide