Donderdag 16 april 2020
1 / 37
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Wat betekent:
een beetje
een beetje
A
heel veel
B
veel
C
niet zo veel
D
niets
Slide 4 - Quizvraag
Wat klopt?
controleren
controleren
A
Je hebt de opdracht gemaakt. De docent kijkt het na. Zij is je werk aan het controleren.
B
Je hebt de opdracht gemaakt. Je neemt het mee naar huis. Dat noemen we controleren.
C
Je hebt de opdracht gemaakt. Een andere leerling maakt de opdracht ook. Jullie zijn aan het controleren.
D
Je hebt de opdracht gemaakt. Je gooit het in de prullenbak. Dat is controleren.
Slide 5 - Quizvraag
Waar zie je:
het stoplicht
het stoplicht
A
B
C
D
Slide 6 - Quizvraag
Wat betekent:
verschrikkelijk
verschrikkelijk
A
niet heel erg
B
heel erg
C
een beetje erg
D
helemaal niet erg
Slide 7 - Quizvraag
Op welk plaatje zie je:
tussen
tussen
A
B
C
D
Slide 8 - Quizvraag
Maak een zin met het woord:
een beetje
een beetje
Slide 9 - Open vraag
Maak een zin met het woord:
controleren (ik controleer, hij controleert, wij controleren)
controleren (ik controleer, hij controleert, wij controleren)
Slide 10 - Open vraag
Maak een zin met het woord:
het stoplicht
het stoplicht
Slide 11 - Open vraag
Maak een zin met het woord:
verschrikkelijk
verschrikkelijk
Slide 12 - Open vraag
Maak een zin met het woord:
tussen
tussen
Slide 13 - Open vraag
Slide 14 - Tekstslide
Welke regels hebben wij op school? Schrijf er vijf op. Denk aan:
Op school moeten wij....
Op scholen mogen wij niet...
Op school moeten wij....
Op scholen mogen wij niet...
Slide 15 - Open vraag
Wat vind jij van de regels op school? Vind je die goed of niet goed? En waarom?
Slide 16 - Open vraag
Kan jij nog andere regels bedenken voor op school? Schrijf er drie op.
Slide 17 - Open vraag
Je moet stoppen voor een rood stoplicht.
Je moet op tijd komen.
In een moskee moet je je schoenen uitdoen.
Je mag niet met schoenen aan de moskee in.
Je mag niet te laat komen.
Je mag niet door rood rijden.
Slide 18 - Sleepvraag
In de gymzaal moet je schoenen met een lichte zool
dragen.
Je mag niet roken in de kantine.
Je moet de biebboeken op tijd terugbrengen.
Je moet een OV-chipkaart gebruiken in de bus.
Je mag de biebboeken niet te laat terug brengen.
Je mag geen schoenen met een zwarte zool dragen in de gymzaal.
Je moet buiten roken.
Je mag niet zonder OV-chipkaart in de bus reizen.
Slide 19 - Sleepvraag
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Video
Slide 23 - Tekstslide
thuis – Ik – heb – uitgepakt – de schoenen
Slide 24 - Open vraag
Ik – kleurverschil – zag – tussen beide schoenen
Slide 25 - Open vraag
teruggegaan – naar de winkel – de volgende dag – Ik – ben
Slide 26 - Open vraag
graag – Ik – ruilen – wilde – de schoenen
Slide 27 - Open vraag
De schoenen – afgeprijsd – waren
Slide 28 - Open vraag
daarom – Ik – niet – ruilen – kon – ze
Slide 29 - Open vraag
kreeg – ook – Ik – geen – geld – terug
Slide 30 - Open vraag
nu – Ik – moet – lopen – met – twee verschillende schoenen
Slide 31 - Open vraag
Extra opdracht! Maak zelf een zin waar de woorden NIET goed staan. Dan moet mevrouw Marieke het antwoord geven! Schrijf hier jouw zin op (waar de woorden NIET op de goede plek staan)
