In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Herhaling toets
Les 41, 42, 49 en 50
Slide 1 - Tekstslide
Les 41
Tekstdoelen
Slide 2 - Tekstslide
Wat is het doel van de schrijver van een informatietekst?
A
De schrijver wil je iets leren
B
De schrijver wil je uitleggen hoe je iets moet doen
C
De schrijver wil je overtuigen van zijn mening
D
De schrijver wil dat je iets gaat doen
Slide 3 - Quizvraag
Wat is het doel van de schrijver van een betogende/overtuigende tekst?
A
De schrijver wil je iets leren
B
De schrijver wil je uitleggen hoe je iets moet doen
C
De schrijver wil je overtuigen van zijn mening
D
De schrijver wil dat je iets gaat doen
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het doel van de schrijver van een overhalende tekst?
A
De schrijver wil je iets leren
B
De schrijver wil je uitleggen hoe je iets moet doen
C
De schrijver wil je overtuigen van zijn mening
D
De schrijver wil dat je iets gaat doen
Slide 5 - Quizvraag
Wat is het doel van de schrijver van een instructietekst?
A
De schrijver wil je iets leren
B
De schrijver wil je uitleggen hoe je iets moet doen
C
De schrijver wil je overtuigen van zijn mening
D
De schrijver wil dat je iets gaat doen
Slide 6 - Quizvraag
Noem eens een voorbeeld van een instructietekst.
Slide 7 - Open vraag
Noem eens een voorbeeld van een overhalende tekst.
Slide 8 - Open vraag
Noem eens een voorbeeld van een betogende tekst.
Slide 9 - Open vraag
Noem eens een voorbeeld van een informatietekst.
Slide 10 - Open vraag
Les 42
Meningen en argumenten
Slide 11 - Tekstslide
Wat is een mening?
A
Iemand legt uit waarom hij iets vindt.
B
Iemand vertelt wat hij van iets of iemand vindt.
Slide 12 - Quizvraag
Wat is een argument?
A
Iemand legt uit waarom hij iets vindt.
B
Iemand vertelt wat hij van iets of iemand vindt.
Slide 13 - Quizvraag
In welk antwoord staat een mening?
A
Wij zijn namelijk allemaal oud genoeg.
B
Wij hebben allemaal ons rijbewijs.
C
Wij vinden scooter rijden niet gevaarlijk.
D
We dragen allemaal een helm.
Slide 14 - Quizvraag
Wat vind jij van voetbal en waarom? Geef minimaal twee argumenten.
Slide 15 - Open vraag
Les 49 en 50
Tekstverbanden
Slide 16 - Tekstslide
Wat is een signaalwoord?
A
Een werkwoord
B
Een zelfstandig naamwoord
C
Een woord dat een tekstverband aangeeft
D
Een bijvoeglijk naamwoord
Slide 17 - Quizvraag
Wat zijn signaalwoorden van het tekstverband 'tijd'?
A
eerst, daarna
B
en, daarnaast
C
maar, hoewel
D
omdat, daardoor
Slide 18 - Quizvraag
Wat zijn signaalwoorden van het tekstverband 'oorzaak-gevolg'?
A
eerst, daarna
B
en, daarnaast
C
maar, hoewel
D
omdat, daardoor
Slide 19 - Quizvraag
Wat zijn signaalwoorden van het tekstverband 'tegenstelling'?
A
eerst, daarna
B
en, daarnaast
C
maar, hoewel
D
omdat, daardoor
Slide 20 - Quizvraag
Wat zijn signaalwoorden van het tekstverband 'opsomming'?
A
eerst, daarna
B
en, daarnaast
C
maar, hoewel
D
omdat, daardoor
Slide 21 - Quizvraag
Wat is het signaalwoord in deze zin en welk verband hoort daarbij? "Doordat ik mijn eten te heet heb gegeten, heb ik mijn mond verbrand."
Slide 22 - Open vraag
Wat is het signaalwoord (kunnen er meer zijn) in deze zin en welk verband hoort daarbij? "Eerst ben ik naar de bakker gegaan en daarna naar de slager."
Slide 23 - Open vraag
Wat is het signaalwoord (kunnen er meer zijn) in deze zin en welk verband hoort daarbij? "Ten eerste vind ik pizza lekker, ten tweede pasta en daarnaast lust ik ook graag pannenkoeken."
Slide 24 - Open vraag
Wat is het signaalwoord (kunnen er meer zijn) in deze zin en welk verband hoort daarbij? "Aan de ene kant vind ik vlees erg lekker, aan de andere kant vind ik het wel zielig."