In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Herhaling toets
Les 15, 16, 17, 57 en 58
Slide 1 - Tekstslide
Les 15, 16 en 17
Tekstdoelen
Slide 2 - Tekstslide
Wat is het doel van de schrijver van een informatietekst?
A
De schrijver wil je iets leren
B
De schrijver wil je uitleggen hoe je iets moet doen
C
De schrijver wil je overtuigen van zijn mening
D
De schrijver wil dat je iets gaat doen
Slide 3 - Quizvraag
Wat is het doel van de schrijver van een overtuigende tekst?
A
De schrijver wil je iets leren
B
De schrijver wil je uitleggen hoe je iets moet doen
C
De schrijver wil je overtuigen van zijn mening
D
De schrijver wil dat je iets gaat doen
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het doel van de schrijver van een activerende tekst?
A
De schrijver wil je iets leren
B
De schrijver wil je uitleggen hoe je iets moet doen
C
De schrijver wil je overtuigen van zijn mening
D
De schrijver wil dat je iets gaat doen
Slide 5 - Quizvraag
Noem eens een voorbeeld van een activerende tekst.
Slide 6 - Open vraag
Noem eens een voorbeeld van een overtuigende tekst.
Slide 7 - Open vraag
Noem eens een voorbeeld van een informatietekst.
Slide 8 - Open vraag
Les 57 en 58
Tekstverbanden
Slide 9 - Tekstslide
Wat is een signaalwoord?
A
Een werkwoord
B
Een zelfstandig naamwoord
C
Een woord dat een tekstverband aangeeft
D
Een bijvoeglijk naamwoord
Slide 10 - Quizvraag
Wat zijn signaalwoorden van het tekstverband 'tijd'?
A
eerst, daarna
B
en, daarnaast
C
maar, hoewel
D
omdat, daardoor
Slide 11 - Quizvraag
Wat zijn signaalwoorden van het tekstverband 'oorzaak-gevolg'?
A
eerst, daarna
B
en, daarnaast
C
maar, hoewel
D
omdat, daardoor
Slide 12 - Quizvraag
Wat zijn signaalwoorden van het tekstverband 'tegenstelling'?
A
eerst, daarna
B
en, daarnaast
C
maar, hoewel
D
omdat, daardoor
Slide 13 - Quizvraag
Wat zijn signaalwoorden van het tekstverband 'opsomming'?
A
eerst, daarna
B
en, daarnaast
C
maar, hoewel
D
omdat, daardoor
Slide 14 - Quizvraag
Wat is het signaalwoord in deze zin en welk verband hoort daarbij? "Doordat ik mijn eten te heet heb gegeten, heb ik mijn mond verbrand."
Slide 15 - Open vraag
Wat is het signaalwoord (kunnen er meer zijn) in deze zin en welk verband hoort daarbij? "Eerst ben ik naar de bakker gegaan en daarna naar de slager."
Slide 16 - Open vraag
Wat is het signaalwoord (kunnen er meer zijn) in deze zin en welk verband hoort daarbij? "Ten eerste vind ik pizza lekker, ten tweede pasta en daarnaast lust ik ook graag pannenkoeken."
Slide 17 - Open vraag
Wat is het signaalwoord (kunnen er meer zijn) in deze zin en welk verband hoort daarbij? "Aan de ene kant vind ik vlees erg lekker, aan de andere kant vind ik het wel zielig."