Les 58: tekstverbanden tijd, opsomming en tegenstelling
Tekstverbanden
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1
In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Tekstverbanden
Slide 1 - Tekstslide
Doel
Je herkent de volgende tekstverbanden met signaalwoorden:
Opsomming
Tijd
oorzaak-gevolg
conclusie- samenvatting
Slide 2 - Tekstslide
Tekstverband: tijd
Het tekstverand tijd geeft de volgorde aan waarin iets gebeurt
Voorbeeld van signaalwoorden die bij tijd horen: voordat, eerst, vervolgens, dadelijk, toen
Slide 3 - Tekstslide
Tekstverband: opsomming
Een opsomming noemt verschillende dingen op die bij elkaar horen.
Voorbeeld van signaalwoorden die bij 'opsomming' horen:
ten eerste, ten tweede, ook, en, bovendien
Slide 4 - Tekstslide
Voorbeeld
School op afstand heeft voor mij best wel nadelen. Ten eerste zie ik mijn leerlingen niet meer, ten tweede mis ik mijn collega's en ik vind het lastig om iedereen goed te kunnen helpen op afstand.
Tekstverband?
Signaalwoord?
Slide 5 - Tekstslide
Nederlands hamsteren wc-papier, macaroni, koffie en thee. Waar hoort het signaalwoord 'en' bij?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
conclusie-samenvatting
D
oorzaak-gevolg
Slide 6 - Quizvraag
'Maar' is een signaalwoord bij
A
tegenstelling
B
opsomming
C
conclusie-samenvatting
D
oorzaak-gevolg
Slide 7 - Quizvraag
Kortom, alle leerlingen hadden een geslaagde dag.
A
tegenstelling
B
opsomming
C
conclusie-samenvatting
D
oorzaak-gevolg
Slide 8 - Quizvraag
Tekstverband: samenvattend
A
want
B
echter
C
al met al
D
zoals
Slide 9 - Quizvraag
signaalwoorden oorzaak gevolg zijn
A
maar, echter
B
doordat, daardoor, als gevolg van
C
ten eerste, verder, ook
Slide 10 - Quizvraag
Welke signaalwoorden horen bij het tekstverband conclusie?
A
Ook, daarom
B
Toch, daarna
C
Dus, kortom
D
Dus, dat
Slide 11 - Quizvraag
Waar horen deze signaalwoorden bij? al met al, samengevat, daarom, dus
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
tijd
D
conclusie
Slide 12 - Quizvraag
Bedenk een zin waarin het tekstverband 'tijd' duidelijk wordt. Gebruik passende signaalwoorden