Alle uitleg voor de toetsweek over trede 1 + 2 + 3




Lundi, 17 janvier
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les




Lundi, 17 janvier

Slide 1 - Tekstslide

Le pronom personnel
Je gebruikt het pronom personnel om te verwijzen naar 1 of meerdere personen, 1 of meerdere dingen.

Slide 2 - Tekstslide

Nederlands
ik
jij
hij 
zij
het
wij (informeel), men


Frans
je
tu
il
elle
ce / c'
on

Slide 3 - Tekstslide

Nederlands
wij
jullie / u
zij 




Frans
nous
vous
ils / elles

Slide 4 - Tekstslide

ils

- een groep jongens;
- een groep jongens en meisjes





elles

- een groep van alleen maar meisjes

Slide 5 - Tekstslide

Gebruik:
Deze persoonlijke voornaamwoorden gebruik je samen met een vorm van een werkwoord.

Slide 6 - Tekstslide

AVOIR
hebben

Slide 7 - Tekstslide

Nederlands

ik heb
jij hebt
hij heeft
zij heeft
men heeft / wij hebben



Frans

j'ai
tu as
il a
elle a
on a

Slide 8 - Tekstslide

Nederlands

wij hebben
jullie hebben / u heeft
zij hebben (mmv / gmv)
zij hebben (vmv)




Frans

nous avons
vous avez
ils ont
elles ont

Slide 9 - Tekstslide

ÊTRE
zijn

Slide 10 - Tekstslide

Nederlands

ik ben
jij bent
hij is
zij is
men is / wij zijn



Frans

je suis
tu es
il est
elle est
on est

Slide 11 - Tekstslide

Nederlands

wij zijn
jullie zijn / u bent
zij zijn (mmv / gmv)
zij zijn (vmv)




Frans

nous sommes
vous êtes
ils sont
elles sont

Slide 12 - Tekstslide

Avoir
j'ai
tu as
il a
nous avons
vous avez
ils ont
Être 
je suis
tu es
il est
nous sommes
vous êtes
ils sont

Slide 13 - Tekstslide

Regelmatige ww -ER

Slide 14 - Tekstslide

Ik begrijp wat een regelmatig werkwoord is
  • Grote groep werkwoorden
  • Je past overal de dezelfde regel toe
  • Onregelmatig: volgt zijn eigen regels

Slide 15 - Tekstslide


danser
donner
rester
regarder
travailler
nager
 
jouer
habiter
arriver
demander
écouter
parler
Voorbeelden van werkwoorden op -ER

Slide 16 - Tekstslide

Je kunt er een regel op loslaten:
ww zonder -er = stam

Slide 17 - Tekstslide

Je kunt er een regel op loslaten:
  • Achter de stam komt een uitgang.
  • De uitgang hangt af van het persoonlijk voornaamwoord

Slide 18 - Tekstslide

Persoonlijk vnw.
je
tu 
il / elle / on
nous 
vous 
ils / elles
Uitgang
+ e
+ es
+ e
+ ons
+ ez
+ ent

Slide 19 - Tekstslide

Uitwerking DONNER
je
tu 
il / elle / on
nous 
vous 
ils / elles
DONN
donne
donnes
donne
donnons
donnez
donnent

Slide 20 - Tekstslide

Uitwerking HABITER
j'
tu 
il / elle / on
nous 
vous 
ils / elles
HABIT
habite
habites
habite
habitons
habitez
habitent

Slide 21 - Tekstslide

Verbuga pro
https://www.verbos.eu/Comppro/#Login
code: epoort
ww: pmesum
Werkwoordentrainer (via hier, It's learning, learning portal)
Leerjaar 1 / LJ1

Slide 22 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 23 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord (1)
J’habite dans un grand appartement. = Ik woon in een groot appartement.
J’adore les petits chats. = Ik ben dol op kleine katjes.
Marie est une fille française. = Marie is een Frans meisje.

De dikgedrukte woorden in bovenstaande zinnen zijn bijvoeglijke naamwoorden. Ze zeggen iets over een zelfstandig naamwoord of een persoon.

Slide 24 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord (2)
In het Frans past het bijvoeglijk naamwoord zich aan het woord waar het bij hoort:


De mannelijke enkelvoudsvorm is de standaard vorm.
Een bijvoeglijk naamwoord dat bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord in het enkelvoud of een persoon hoort, krijgt een 'e'.
Een bijvoeglijk naamwoord dat bij een mannelijk zelfstandig naamwoord in het meervoud of personen hoort, krijgt een 's'.
Een bijvoeglijk naamwoord dat bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord in het meervoud of personen hoort, krijgt 'es'.

Slide 25 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord (3)
In een schema:


Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Mannelijk enkelvoud
Standaard
Mannelijk meervoud
+ s
Vrouwelijk enkelvoud
+ e
Vrouwelijk meervoud
+ es

Slide 26 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord (4)
Let op:


Een bijvoeglijk naamwoord dat bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord in het meervoud of een persoon hoort, krijgt een 'e'.

Eindigt het bijvoeglijk naamwoord al op een 'e', dan komt er niet een extra 'e':

un jeune garçon

une jeune fille

Slide 27 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord (5)
Let op:


Een bijvoeglijk naamwoord dat bij een mannelijk zelfstandig naamwoord in het meervoud of personen hoort, krijgt een 's'.

Eindigt het bijvoeglijk naamwoord al op een 's' en ook als het bijvoeglijk naamwoord op een 'x' eindigt, dan komt er niet een extra 's':

le gros chat                                                                               le vieux homme
les gros chats                                                                          les vieux hommes

Slide 28 - Tekstslide

Het bijv. nw. uitbreiding (6)
Uitzonderingen:

De volgende bijvoeglijk naamwoorden zijn onregelmatig, ze houden zich niet aan de regel:

m. ev.
m. mv.
vr. ev.
vr. mv.
mooi
beau
beaux
belle
belles
nieuw
nouveau
nouveaux
nouvelle
nouvelles
oud
vieux
vieux
vieille
vieilles

Slide 29 - Tekstslide

Het bijv. nw. uitbreiding (7)
Uitzonderingen:

De volgende bijvoeglijk naamwoorden zijn onregelmatig, ze houden zich niet aan de regel:

m. ev.
m. mv.
vr. ev.
vr. mv.
dik
gros
gros
grosse
grosses
aardig
gentil
gentils
gentille
gentilles
goed/lekker
bon
bons
bonne
bonnes
duur/beste
cher
chers
chère
chères

Slide 30 - Tekstslide

Het bijv. nw. uitbreiding (8)
Uitzonderingen: -if wordt -ive



m. ev.
m. mv.
vr. ev.
vr. mv.
sportief
sportif
sportifs
sportive
sportives

Slide 31 - Tekstslide

Het bijv. nw. uitbreiding (9)
Uitzonderingen: -eux wordt -euse



m. ev.
m. mv.
vr. ev.
vr. mv.
verliefd
amoureux
amoureux
amoureuse
amoureuses

Slide 32 - Tekstslide

Franse zinnen ontkennend maken

Slide 33 - Tekstslide

Ik kan een zin ontkennend maken
  • Ik heb zin in vandaag! - Ik heb geen zin in vandaag.
  • Ik ken de woordjes! - Ik ken de woordjes niet.
  • Morgen is het Kerstmis. - Morgen is het niet kerstmis.

Slide 34 - Tekstslide

In het Nederlands

Niet of geen

Ik ga niet naar school.
Ik heb geen geld.

In het Frans

ne ... pas of n' ... pas

Je ne vais pas au collège.
Je n'ai pas d'argent.

Slide 35 - Tekstslide

La négation - De ontkenning
Hoe maak ik een Franse zin ontkennend?​

De ontkenning in het Frans bestaat uit twee delen: ne + pas. 

Om zinnen ontkennend te maken, zet je het eerste deel 
van de ontkenning (ne) vóór de persoonsvorm en het 
tweede deel (pas) direct achter de persoonsvorm.

Ik ga niet naar huis. – Je ne vais pas à la maison.

Slide 36 - Tekstslide

La négation - De ontkenning
Attention!
Als de persoonsvorm begint met een klinker of een stomme h dan verandert ne in n’.​

Zij houdt niet van friet – Elle n’aime pas les frites. 


Slide 37 - Tekstslide

Les lunettes

Slide 38 - Tekstslide

Le hamburger 

Slide 39 - Tekstslide

Meer voorbeelden:

J'aime les films drôles.
J'habite à Paris.
Il regarde la télévision.
Nous sommes malades.





Je n'aime pas les films drôles.
Je n'habite pas à Paris.
Il ne regarde pas la télévision.
Nous ne sommes pas malade.

Slide 40 - Tekstslide

Stappenplan
1: Bepaal wat de persoonsvorm in de zin is.

2: Plaats ne of n' voor de persoonsvorm.

3: Plaats pas achter de persoonsvorm.

Slide 41 - Tekstslide