In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Hi M4A
Today's plan:
Prefixes and suffixes
quiz + worksheet
work on Pecha Kucha (5th period)
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Prefixes and suffixes are sets of letters that we add to the beginning of a word (prefix) or to the end of a word (suffix or affix). They change the meaning of a word or the part of speech.
Slide 3 - Tekstslide
Prefixes
non-/un-/im-/il-/in-/ir-
non-profit/illegal/impossible
Re-
return / revisit/ replay
Mis-
miscommunication
Dis-
disappear
Give an opposite meaning to a word.
Again
Negative meaning
Opposite or negative meaning
Slide 4 - Tekstslide
Suffixes
-er
slower, faster, easier
-ness
kindness, happiness
-ing
painting
-ment
payment
Comparison / a person or thing that does a certain action.
To turn an adverb/adjective into a noun.
To turn a product, material or a verb into a noun.
To change a verb into a noun.
Slide 5 - Tekstslide
Prefixes
Prefixes (voorvoegsels) change the meaning of a word. We do the same in Dutch:
legaal > illegaal
gewild > ongewild
regelmatig > onregelmatig
alfabeet > analfabeet
Slide 6 - Tekstslide
non- / un- / im- / il- / ir- / in-
Geven een woord een tegenovergestelde betekenis.
welcome --> unwelcome
patient --> impatient
logical --> illogical
complete --> incomplete
Slide 7 - Tekstslide
re-
betekent 'opnieuw' of 'terug of her-
redo
recall
rebuild
reminder
response
recycle
recover
Slide 8 - Tekstslide
mis- / dis-
Geven een woord een negatieve betekenis.
mistake
disbelief
dislike
disrespect
misbehave
misheard
Slide 9 - Tekstslide
prefixes
non- / un- / im- / il- / ir- / in-
Geven een woord een tegenovergestelde betekenis.
re-
betekent opnieuw (again) of terug (back)
mis- / dis-
geven een negatieve betekenis aan een woord.
Slide 10 - Tekstslide
Are there any rules?
Not really. You can only study prefixes by studying the words they belong to.
Sometimes it is easy, because you already know a lot of them. Sometimes you have to look them up in a dictionary.
Slide 11 - Tekstslide
Are there any rules?
There are minor rules for spelling though.
ir- is always followed by an r
im- is always followed by an m or p
a- is always followed by a consonant (medeklinker)
This does not work the other way around.
Slide 12 - Tekstslide
Also remember
Not every word with a prefix is negative:
alike (the same)
discuss
universe
illuminate
important
involve
Slide 13 - Tekstslide
Studytip:
Make flashcards
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Which is the correct opposite of honest?
A
unhonest
B
ilhonest
C
dishonest
D
mishonest
Slide 16 - Quizvraag
Which is the correct opposite of reliable?
A
irreliable
B
unreliable
C
disreliable
D
inreliable
Slide 17 - Quizvraag
Which is the correct opposite of agree?
A
misagree
B
unagree
C
iragree
D
disagree
Slide 18 - Quizvraag
Which is the correct opposite of honest?
A
unhonest
B
ilhonest
C
dishonest
D
mishonest
Slide 19 - Quizvraag
Which is the correct opposite of reliable?
A
irreliable
B
unreliable
C
disreliable
D
inreliable
Slide 20 - Quizvraag
Which is the correct opposite of agree?
A
misagree
B
unagree
C
iragree
D
disagree
Slide 21 - Quizvraag
Wat komt er voor "possible"
A
Non
B
Dis
C
Im
D
un
Slide 22 - Quizvraag
Wat komt er voor "sense"
A
Non
B
Un
C
Ir
D
Dis
Slide 23 - Quizvraag
Wat komt er voor "play"
A
Mis
B
Re
C
Un
D
Ir
Slide 24 - Quizvraag
Hoe maak je van onderstaande woord een woord met een tegenovergestelde betekenis? (schrijf het hele woord op)
___welcome
Slide 25 - Open vraag
Hoe maak je van onderstaande woord een woord met een tegenovergestelde betekenis? (schrijf het hele woord op)
____appear
Slide 26 - Open vraag
Hoe maak je van onderstaande woord een woord met een tegenovergestelde betekenis? (schrijf het hele woord op)
___correct
Slide 27 - Open vraag
Hoe maak je van onderstaande woord een woord met een tegenovergestelde betekenis? (schrijf het hele woord op)