38 - 1VMA - Grammatica 3.7








Plattegrond van meneer Biesheuvel




Planning van het eerste uur:

  • Grammatica

Planning van het tweede uur
  • Grammatica 

Aan het einde van deze les
  • weet ik hoe ik het lijdend voorwerp vind; 
  • heb ik een oefentoets grammatica gemaakt. 
WELKOM 1A :)
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les








Plattegrond van meneer Biesheuvel




Planning van het eerste uur:

  • Grammatica

Planning van het tweede uur
  • Grammatica 

Aan het einde van deze les
  • weet ik hoe ik het lijdend voorwerp vind; 
  • heb ik een oefentoets grammatica gemaakt. 
WELKOM 1A :)

Slide 1 - Tekstslide

Even opfrissen
  • het werkwoordelijk gezegde
  • het onderwerp van de zin

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin + 
  • Splitsbare werkwoorden (omspoelen - ik spoel het glas om)
  • 'Aan het' (ik ben aan het fietsen
  • 'Te' (ik zit te gamen

Slide 3 - Tekstslide

Tijdens de koude winterstorm was de grijze man ontzettend veel oude postzegels aan het inplakken in zijn verouderde verzamelboek.

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
A
was
B
was verouderde
C
was aan het inplakken
D
tijdens was aan het inplakken verouderde

Slide 4 - Quizvraag

Hoe vind je het onderwerp?

1. Onderwerpsproef - verander de persoonsvorm van enkelvoud naar meervoud. Welk woord verandert er mee? 
De olifant rent --> De olifanten rennen

2. Vraagzin maken - wie/wat + gezegde?
De olifant rent --> Wie rent? De olifant. 

Slide 5 - Tekstslide

Dit was de herhaling.
Nu de nieuwe stof! 

Slide 6 - Tekstslide

Het onderwerp is de 'hoofdrolspeler' van de zin. Het onderwerp 'doet' of 'is' iets.
   

De olifant loopt. De man koopt een boek. Het boek ligt op tafel. In Afrika staat de boerderij. De vrouw is oud. De leerling snapt dit. Op de bank ligt de hond lekker te slapen. Het weer is goed. 

Slide 7 - Tekstslide

Tijdens de koude winterstorm was de grijze man ontzettend veel oude postzegels aan het inplakken in zijn verouderde verzamelboek.

Wat is het onderwerp in deze zin?
A
de koude winterstorm
B
de grijze man
C
oude postzegels
D
zijn verouderde verzamelboek

Slide 8 - Quizvraag

En dan nu: het lijdend voorwerp.
Niet de hoofdpersoon dus (dat is het onderwerp al). 

Maar wat dan wel? 

Slide 9 - Tekstslide

En dan nu: het lijdend voorwerp.
Niet de hoofdpersoon dus (dat is het onderwerp al). 

Maar wat dan wel?
Het onderwerp doet iets met het lijdend voorwerp.  

Slide 10 - Tekstslide

Hij repareert zijn fiets.
Hij = onderwerp
zijn fiets = lijdend voorwerp

De fiets heeft niets in te brengen, die wordt gerepareerd, of hij dat nu wil of niet! Het onderwerp (hij) doet iets met de fiets. 

Slide 11 - Tekstslide

Mijn ouders kopen een huis.
Mijn ouders = onderwerp
een huis = lijdend voorwerp

Het huis heeft niets in te brengen, die wordt gekocht, of hij dat nu wil of niet! Het onderwerp (mijn ouders) doen iets met het huis.

Slide 12 - Tekstslide

Ik geef jou een compliment.
Ik = onderwerp
een compliment = lijdend voorwerp

Het compliment heeft niets in te brengen, die wordt gegeven, of hij dat nu wil of niet! Het onderwerp (ik) doet iets met het compliment. 

Slide 13 - Tekstslide

Hoe vind je het lijdend voorwerp? 
Vraagzin maken. 

Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp

Het antwoord is het lijdend voorwerp. 

Slide 14 - Tekstslide

De jongen pakt de laptop.
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 


Slide 15 - Tekstslide

De jongen pakt de laptop.

Wat is het onderwerp?

Slide 16 - Open vraag

De jongen pakt de laptop.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 17 - Open vraag

De jongen pakt de laptop.
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 

Wie/wat pakt de jongen? 
Wat pakt de jongen?

Slide 18 - Tekstslide

De jongen pakt de laptop.
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 

Wie/wat pakt de jongen? 
Wat pakt de jongen?

De jongen pakt de laptop.

Slide 19 - Tekstslide

Na de koude nieuwjaarsduik pakte Ron gelijk zijn handdoek uit zijn tas. 
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 




Slide 20 - Tekstslide

Na de koude nieuwjaarsduik pakte Ron gelijk zijn handdoek uit zijn tas. 
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 

Wie/wat pakte Ron? 
Wat pakte Ron?


Slide 21 - Tekstslide

Na de koude nieuwjaarsduik pakte Ron gelijk zijn handdoek uit zijn tas. 
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 

Wie/wat pakte Ron? 
Wat pakte Ron?

Ron pakte zijn handdoek.

Slide 22 - Tekstslide

                   Individueel werken 
timer
5:00
Wat
Maak opdracht 15 t/m 19 + 22t/m 24 + 26 (online) 
Hoe
Individueel, in stilte 
Hulp
Eerst vijf minuten zonder hulp, daarna mag je je vinger opsteken en dan kom ik langs
Tijd
Ongeveer 20 minuten 
Uitkomst
We bespreken straks de eerste opdrachten.  
Klaar
Maak Test jezelf van Grammatica 3.7 

Slide 23 - Tekstslide








Plattegrond van meneer Biesheuvel




Planning van het eerste uur:

  • Grammatica

Planning van het tweede uur
  • Grammatica 

Aan het einde van deze les
  • weet ik hoe ik het lijdend voorwerp vind; 
  • heb ik een oefentoets grammatica gemaakt. 
WELKOM 1A :)

Slide 24 - Tekstslide

Inhalen toetsen
Cijfers toetsen

Slide 25 - Tekstslide

Stappenplan zinsontleding
Ga je zinsdelen benoemen? Werk altijd in deze volgorde:


1. Onderstreep de pv
tijdproef
2. Verdeel de zin in zinsdelen
zinsdeelproef
3. Benoem het werkwoordelijk gezegde
alle werkwoorden in de zin + 'aan het' + 'te' + splitsbare werkwoorden
4. Benoem het onderwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde? Antwoord = onderwerp
5. Benoem het lijdend voorwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 

Slide 26 - Tekstslide

In de avondzon las de man een boek.
Ga je zinsdelen benoemen? Werk altijd in deze volgorde:


1. Onderstreep de pv
tijdproef
In de avondzon las de man een boek.
2. Verdeel de zin in zinsdelen
zinsdeelproef
3. Benoem het werkwoordelijk gezegde
alle werkwoorden in de zin + 'aan het' + 'te' + splitsbare werkwoorden
4. Benoem het onderwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde? Antwoord = onderwerp
5. Benoem het lijdend voorwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 

Slide 27 - Tekstslide

In de avondzon las de man een boek.
Ga je zinsdelen benoemen? Werk altijd in deze volgorde:


1. Onderstreep de pv
tijdproef
In de avondzon las de man een boek.
2. Verdeel de zin in zinsdelen
zinsdeelproef
3. Benoem het werkwoordelijk gezegde
alle werkwoorden in de zin + 'aan het' + 'te' + splitsbare werkwoorden
4. Benoem het onderwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde? Antwoord = onderwerp
5. Benoem het lijdend voorwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 

Slide 28 - Tekstslide

In de avondzon las de man een boek.
Ga je zinsdelen benoemen? Werk altijd in deze volgorde:


1. Onderstreep de pv
tijdproef
In de avondzon las de man een boek.
2. Verdeel de zin in zinsdelen
zinsdeelproef
In de avondzon | las | de man | een boek.
3. Benoem het werkwoordelijk gezegde
alle werkwoorden in de zin + 'aan het' + 'te' + splitsbare werkwoorden
4. Benoem het onderwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde? Antwoord = onderwerp
5. Benoem het lijdend voorwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 

Slide 29 - Tekstslide

In de avondzon las de man een boek.
Ga je zinsdelen benoemen? Werk altijd in deze volgorde:


1. Onderstreep de pv
tijdproef
In de avondzon las de man een boek.
2. Verdeel de zin in zinsdelen
zinsdeelproef
In de avondzon | las | de man | een boek.
3. Benoem het werkwoordelijk gezegde
alle werkwoorden in de zin + 'aan het' + 'te' + splitsbare werkwoorden
las
4. Benoem het onderwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde? Antwoord = onderwerp
5. Benoem het lijdend voorwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 

Slide 30 - Tekstslide

In de avondzon las de man een boek.
Ga je zinsdelen benoemen? Werk altijd in deze volgorde:


1. Onderstreep de pv
tijdproef
In de avondzon las de man een boek.
2. Verdeel de zin in zinsdelen
zinsdeelproef
In de avondzon | las | de man | een boek.
3. Benoem het werkwoordelijk gezegde
alle werkwoorden in de zin + 'aan het' + 'te' + splitsbare werkwoorden
las
4. Benoem het onderwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde? Antwoord = onderwerp
wie las? de man. 
5. Benoem het lijdend voorwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 

Slide 31 - Tekstslide

In de avondzon las de man een boek.
Ga je zinsdelen benoemen? Werk altijd in deze volgorde:


1. Onderstreep de pv
tijdproef
In de avondzon las de man een boek.
2. Verdeel de zin in zinsdelen
zinsdeelproef
In de avondzon | las | de man | een boek.
3. Benoem het werkwoordelijk gezegde
alle werkwoorden in de zin + 'aan het' + 'te' + splitsbare werkwoorden
las
4. Benoem het onderwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde? Antwoord = onderwerp
wie las? de man. 
5. Benoem het lijdend voorwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 
wat las de man? een boek. 

Slide 32 - Tekstslide

Onverwacht brak de storm los.
Ga je zinsdelen benoemen? Werk altijd in deze volgorde:


1. Onderstreep de pv
tijdproef
Onverwacht brak de storm los.
2. Verdeel de zin in zinsdelen
zinsdeelproef
Onverwacht brak de storm los.
3. Benoem het werkwoordelijk gezegde
alle werkwoorden in de zin + 'aan het' + 'te' + splitsbare werkwoorden
Brak los (van losbreken)
4. Benoem het onderwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde? Antwoord = onderwerp
Wat brak los? De storm. 
5. Benoem het lijdend voorwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 
Wat brak de storm los? Niks. 

Slide 33 - Tekstslide

Onverwacht brak de storm los.
Ga je zinsdelen benoemen? Werk altijd in deze volgorde:


1. Onderstreep de pv
tijdproef
Onverwacht brak de storm los.
2. Verdeel de zin in zinsdelen
zinsdeelproef
Onverwacht brak de storm los.
3. Benoem het werkwoordelijk gezegde
alle werkwoorden in de zin + 'aan het' + 'te' + splitsbare werkwoorden
Brak los (van losbreken)
4. Benoem het onderwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde? Antwoord = onderwerp
Wat brak los? De storm. 
5. Benoem het lijdend voorwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 
Wat brak de storm los? Niks. 

Slide 34 - Tekstslide

Onverwacht brak de storm los.
Ga je zinsdelen benoemen? Werk altijd in deze volgorde:


1. Onderstreep de pv
tijdproef
Onverwacht brak de storm los.
2. Verdeel de zin in zinsdelen
zinsdeelproef
Onverwacht brak de storm los.
3. Benoem het werkwoordelijk gezegde
alle werkwoorden in de zin + 'aan het' + 'te' + splitsbare werkwoorden
Brak los (van losbreken)
4. Benoem het onderwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde? Antwoord = onderwerp
Wat brak los? De storm. 
5. Benoem het lijdend voorwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 
Wat brak de storm los? Niks. 

Slide 35 - Tekstslide

Onverwacht brak de storm los.
Ga je zinsdelen benoemen? Werk altijd in deze volgorde:


1. Onderstreep de pv
tijdproef
Onverwacht brak de storm los.
2. Verdeel de zin in zinsdelen
zinsdeelproef
Onverwacht brak de storm los.
3. Benoem het werkwoordelijk gezegde
alle werkwoorden in de zin + 'aan het' + 'te' + splitsbare werkwoorden
Brak los (van losbreken)
4. Benoem het onderwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde? Antwoord = onderwerp
Wat brak los? De storm. 
5. Benoem het lijdend voorwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 
Wat brak de storm los? Niks. 

Slide 36 - Tekstslide

Onverwacht brak de storm los.
Ga je zinsdelen benoemen? Werk altijd in deze volgorde:


1. Onderstreep de pv
tijdproef
Onverwacht brak de storm los.
2. Verdeel de zin in zinsdelen
zinsdeelproef
Onverwacht brak de storm los.
3. Benoem het werkwoordelijk gezegde
alle werkwoorden in de zin + 'aan het' + 'te' + splitsbare werkwoorden
Brak los (van losbreken)
4. Benoem het onderwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde? Antwoord = onderwerp
Wat brak los? De storm. 
5. Benoem het lijdend voorwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 
Wat brak de storm los? Niks. 

Slide 37 - Tekstslide

Onverwacht brak de storm los.
Ga je zinsdelen benoemen? Werk altijd in deze volgorde:


1. Onderstreep de pv
tijdproef
Onverwacht brak de storm los.
2. Verdeel de zin in zinsdelen
zinsdeelproef
Onverwacht brak de storm los.
3. Benoem het werkwoordelijk gezegde
alle werkwoorden in de zin + 'aan het' + 'te' + splitsbare werkwoorden
Brak los (van losbreken)
4. Benoem het onderwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde? Antwoord = onderwerp
Wat brak los? De storm. 
5. Benoem het lijdend voorwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 
Wat brak de storm los? Niks. 

Slide 38 - Tekstslide

                   Individueel werken 
timer
15:00
Wat
Maak de oefentoets Grammatica 
Hoe
Individueel, in stilte 
Hulp
Geen
Tijd
Ongeveer 20 minuten 
Uitkomst
We bespreken straks de antwoorden. Je kunt dan je eigen cijfer voor dit onderdeel uitrekenen.
Klaar
Maak je huiswerk (opdracht 15 t/m 19 + 22t/m 24 + 26 (online)) of test jezelf van Grammatica 3.7 (online). 

Slide 39 - Tekstslide

Samenvatting van de les
Jij
  • weet hoe je het lijdend voorwerp vindt;
  • hebt een oefentoets grammatica gemaakt en jezelf een cijfer gegeven

Huiswerk vandaag
  • Lever je column in

Huiswerk vrijdag 
  • Geen

Huiswerk volgende week woensdag 
  • maak opdracht 15 t/m 19 + 22 t/m 24 + 26 (online) van Grammatica 3.7 

                                                                                                                                                                                               EN DAN NU:  LEUK NIEUWS!!

Slide 40 - Tekstslide