Les 3.4.1 Atoommassa en molaire massa (Verkorte versie!)
Les 3.4 Atoommassa en molaire massa
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3
In deze les zitten 51 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Les 3.4 Atoommassa en molaire massa
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Afmaken practicum
nakijken 2 t/m 7 (blz 130)
3.4 Atoommassa en molaire massa
Maken opgaven
Slide 2 - Tekstslide
Maken: 2 t/m 7 (blz 130)
Slide 3 - Tekstslide
2
a) De bindingen tussen de moleculen, de vanderwaalsbindingen, breken.
b) Bij de verbranding van kaarsvet ontstaan nieuwe stoffen. De atoombindingen moeten dusworden verbroken, zodat nieuwe moleculen kunnen ontstaan. De vanderwaalsbindingen worden ook verbroken.
Slide 4 - Tekstslide
3
Slide 5 - Tekstslide
3
Slide 6 - Tekstslide
4
a) Waterstofatomen hebben een covalentie van 1 en vormen dus één atoombinding. Een atoombinding bevat één gemeenschappelijk elektronenpaar.
b) De covalentie van C is 4. Elk C-atoom is gebonden met een H-atoom en een C-atoom. De covalentie van H is 1. Dus beide C-atomen hebben nog drie bindingsplaatsen over en vormen daarmee drie atoombindingen met elkaar. Er worden dus drie elektronenparen gedeeld door de twee C-atomen.
Slide 7 - Tekstslide
4
c) De covalentie van O is 2. Elk O-atoom zal dus twee atoombindingen vormen met het andere O-atoom. Dit betekent dat er twee elektronenparen gedeeld worden.
Slide 8 - Tekstslide
5a
Slide 9 - Tekstslide
5a
Slide 10 - Tekstslide
5b
Slide 11 - Tekstslide
5b
Slide 12 - Tekstslide
6a
Slide 13 - Tekstslide
6a
Slide 14 - Tekstslide
6b
Slide 15 - Tekstslide
6b
Slide 16 - Tekstslide
7
Kwik is een metaal, ethanol en pentanol zijn moleculaire stoffen. Metalen en moleculaire stoffen kun je onderscheiden op basis van elektrisch geleidingsvermogen. Eerst onderzoek je het geleidingsvermogen van de drie stoffen in de vloeibare fase. Kwik zal als enige geleiden, want dit is een metaal.
Slide 17 - Tekstslide
7vervolg
Zowel ethanol als pentanol behoren tot de moleculaire stoffen en geleiden geen elektriciteit. Ethanol en pentanol verschillen van elkaar in molecuulmassa. De massa van een pentanolmolecuul is groter, want deze bevat meer koolstof- en waterstofatomen dan een ethanolmolecuul. De vanderwaalsbindingen tussen pentanolmoleculen zullen daardoor sterker zijn dan die tussen ethanolmoleculen. De twee stoffen ga je verhitten en je bepaalt het kookpunt van de stoffen. De stof met het hoogste kookpunt is pentanol.
Slide 18 - Tekstslide
Les 3.4 Atoommassa en molaire massa
Slide 19 - Tekstslide
Leerdoelen 3.4
Je kunt uitleggen wat de relatieve atoommassa inhoudt.
Je kunt de molaire massa van een stof berekenen.
Je kunt uitleggen wat de chemische hoeveelheid (de mol) voorstelt.
Je kunt berekenen hoeveel deeltjes er in een aantal mol zitten en omgekeerd.
Je kunt berekenen hoeveel mol deeltjes er in een aantal gram zit en omgekeerd.
Slide 20 - Tekstslide
atomaire massa-eenheid
Atomaire massa-eenheid u: 1 u = 1,66 x 10-27 kg (BINAS 7B)
Slide 21 - Tekstslide
atoomnummer en massagetal
atoomnummer = aantal protonen = aantal elektronen
massagetal = aantal protonen + aantal neutronen
Slide 22 - Tekstslide
atoomnummer en massagetal
Isotopen: atomen van hetzelfde element, die verschillend aantal neutronen in de kern hebben.
Bijvoorbeeld: chloor kent twee isotopen in de natuur Cl-35 en Cl-37 (massagetal!)
** Cl-35 heeft 35-17=18 neutronen, notatie:
** Cl-37 heeft 27-17=20 neutronen
Slide 23 - Tekstslide
Relatieve atoommassa
Cl-35 heeft een massagetal van 35,0 u, komt 75,8% voor
Cl-37 heeft een massagetal van 37,0 u, komt 24,2% voor
het gemiddelde van de chlooratomen dat voorkomt op de aarde is dus 35,0 x 75,8% + 37,0 x 24,2% = 35,5 u, dit noemen wij de relatieve atoommassa van chloor
Slide 24 - Tekstslide
Relatieve atoommassa
het gemiddelde van de chlooratomen dat voorkomt op de aarde is dus 35,0 x 75,8% + 37,0 x 24,2% = 35,5 u, dit noemen wij de relatieve atoommassa van chloor.
Deze kan je terug vinden in het periodiek systeem.
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
mol (voorbeeld voor logisch maken)
1 dozijn NH3-moleculen komt overeen met 12 NH3-moleculen.
In 1 dozijn NH3-moleculen (12 stuks) bevinden zich 1 dozijn N-atomen (12 stuks) en 3 dozijn H-atomen (3 × 12 = 36 stuks).
De verhouding = NH3-moleculen : N-atomen : H-atomen
= 1 : 1 : 3
Slide 27 - Tekstslide
mol (voorbeeld voor logisch maken)
1 dozijn mol NH3-moleculen komt overeen met 6,02∙1023 NH3-moleculen.
In 1 dozijnmol NH3-moleculen (6,02∙1023 stuks) bevinden zich 1 dozijnmol N-atomen (6,02∙1023 stuks) en 3 dozijnmol waterstofatomen (3 × 6,02∙1023 = 18,06∙1023 stuks).
De molverhouding = NH3-moleculen: N-atomen : H-atomen
= 1 : 1 : 3
Slide 28 - Tekstslide
mol (voorbeeld voor logisch maken)
1 dozijn mol NH3-moleculen komt overeen met 6,02∙1023 NH3-moleculen.
In 1 dozijnmol NH3-moleculen (6,02∙1023 stuks) bevinden zich 1 dozijnmol N-atomen (6,02∙1023 stuks) en 3 dozijnmol waterstofatomen (3 × 6,02∙1023 = 18,06∙1023 stuks).
De molverhouding = NH3-moleculen: N-atomen : H-atomen
= 1 : 1 : 3
Slide 29 - Tekstslide
Getal van avogadro
Avogadro heeft het aantal deeltjes dat zich in één mol bevindt niet zomaar gekozen. Het is precies het aantal u dat in één gram past:
Slide 30 - Tekstslide
mol
N = n ∙ NAof
Hierin is:
N het aantal deeltjes;
n de chemische hoeveelheid in mol (mol);
NAhet getal van Avogadro, 6,02∙1023 deeltjes per mol (mol−1).
Slide 31 - Tekstslide
mol
N = n ∙ NAof
Slide 32 - Tekstslide
Voorbeeld 1
Bereken hoeveel mol moleculen aanwezig is in 1,25·1028 moleculen.
Slide 33 - Tekstslide
Voorbeeld 1
Bereken hoeveel mol moleculen aanwezig is in 1,25·1028 moleculen.
Slide 34 - Tekstslide
Voorbeeld 2
Bereken hoeveel waterstofatomen er aanwezig zijn in 1,0 mol butaan (C4H10).
Slide 35 - Tekstslide
Voorbeeld 2
Bereken hoeveel waterstofatomen er aanwezig zijn in 1,0 mol butaan (C4H10).
Slide 36 - Tekstslide
molaire massa
De relatieve massa van een atoom of molecuul in u komt dus overeen met de massa van één mol stof in gram.
Wanneer je 1,00 mol (6,02 x 1023 deeltjes) koolstofatomen afweegt, (12,01 u), zal de weegschaal 12,01 g aangeven.
Met andere woorden: de relatieve molecuulmassa Mr in u is gelijk aan de molaire massa (M) in gram per mol (g/mol)
Slide 37 - Tekstslide
Voorbeeld
Bereken de molaire massa van glucose (C6H12O6).
Slide 38 - Tekstslide
Voorbeeld
Bereken de molaire massa van glucose (C6H12O6).
Slide 39 - Tekstslide
mol
m = n ∙ M of
Hierin is:
m de massa van de stof in gram (g);
n de chemische hoeveelheid in mol (mol);
M de molaire massa in gram per mol (g/mol) (periodiek systeem)
Slide 40 - Tekstslide
mol
m = n ∙ M of
Slide 41 - Tekstslide
Voorbeeld 4
In een fles wijn is 72,0 g alcohol (C2H6O) aanwezig.
Bereken hoeveel mol alcohol er aanwezig is in deze fles wijn.
Slide 42 - Tekstslide
Voorbeeld 4
In een fles wijn is 72,0 g alcohol (C2H6O) aanwezig.
Bereken hoeveel mol alcohol er aanwezig is in deze fles wijn.
Slide 43 - Tekstslide
Voorbeeld 5
Een glas chocomel bevat 10 g suiker (C12H22O11).
Bereken hoeveel mol suiker dit glas chocomel bevat.
Slide 44 - Tekstslide
Voorbeeld 5
Een glas chocomel bevat 10 g suiker (C12H22O11).
Bereken hoeveel mol suiker dit glas chocomel bevat.
Slide 45 - Tekstslide
significante cijfers
Significant: bepaalde betekenis voor de nauwkeurigheid.
Je telt de vooroploopnullen niet mee
0,15 m (2 significante cijfers)
= 15 cm (2 significante cijfers)
= 15,0 cm (3 significante cijfers)
Slide 46 - Tekstslide
significante cijfers
Regels:
Het antwoord van een vermenigvuldiging (x) of een deling(:) heeft hetzelfde aantal significante cijfers als de meetwaarde met het kleinst aantal significante cijfers dat je bij de berekening hebt gebruikt.
Als je metingen bij elkaar optelt (+) of aftrekt (-), wordt het antwoord in niet meer decimalen geschreven dan de meting met het kleinste aantal decimalen.