Les 1 - Theme 3 - Theme words & Listening / Grammar

Chapter 3 Crime
Getting started
Take out your textbook, workbook and notebook
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Chapter 3 Crime
Getting started
Take out your textbook, workbook and notebook

Slide 1 - Tekstslide

Lesson plan:
  • Introduction topic .
  • Vocabulary quiz
  • Homework revision, 3-7
  • Listening and discussion .
  • Introduction relative clauses (grammar 7)
  • Class activity.

Slide 2 - Tekstslide

After this lesson, you will...

...have started Theme 3 Law and Order
...know and be able to use the theme words 
...be able to describe ans discuss a crime
... know and use how to use relative clauses in sentences.


Slide 3 - Tekstslide

Have you ever witnessed a crime being committed?
Yes
No

Slide 4 - Poll

Slide 5 - Video

Law and Order
  1. According to you, did these people commit a crime?
  2. Do you think these people should be punished? Why?

Slide 6 - Tekstslide

Textbook page 40

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Class activity
Do: Ex  & 4
When you finish go ahead and do your homework
Do; Ex 5, 6, 7.  (as practice for your reading test too)

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide




Well done!

Slide 11 - Tekstslide

Show what you know
Vocabulary words A& B

Slide 12 - Tekstslide

suspicious
A
verdacht
B
slordig
C
vertrouwelijk
D
wreker

Slide 13 - Quizvraag

accomplice
A
verdachte
B
handlanger
C
getuige
D
zakkenroller

Slide 14 - Quizvraag

fine
A
verhoogd
B
toestemming
C
beboeten
D
smerig

Slide 15 - Quizvraag

investigate
A
toestemming
B
onderzoeken
C
verzekering
D
wegrukken

Slide 16 - Quizvraag

C: Reading
Homework:
Do: Ex 5,6, 7.

Slide 17 - Tekstslide




Well done!

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Relative clauses

Slide 21 - Tekstslide

What is a relative clause?
Een betrekkelijke bijzin. 
Deze gebruik je als je extra info over iets of iemand wilt geven. 
Bijvoorbeeld:
Die laptop, die op tafel staat, is van de docent. 
Relative clauses in English are clauses that begin with relative pronouns

Slide 22 - Tekstslide

Relative Pronouns
Verwijzen naar een mens (who, whom) of dier/ding (which) of bezit (whose)

Worden gebruikt om extra informatie toe te voegen zonder een nieuwe zin te beginnen

The man is blond. He is my brother. 
--> The man who is blond is my brother.

Slide 23 - Tekstslide

RELATIVE PRONOUNS
IMPORTANT:
WHO: bij mensen
WHICH: bij dieren en dingen
THAT: bij personen, dieren en dingen (maar niet na een comma!)
WHOM: bij mensen na een voorzetsel
WHOSE: bij bezit (van wie/wiens)

Slide 24 - Tekstslide

Who en Whom
Who en Whom verwijzen naar mensen. Als je de persoon naar wie je verwijst kunt veranderen in he dan gebruik je who, kun je veranderen in him dan gebruik je whom.

That is the man __ helped me (he helped me) --> who
That is the boy __ I gave flowers (I gave him flowers) --> whom

Slide 25 - Tekstslide

Whose
Whose verwijst naar bezit. Het is hier niet van belang of je over een mens, dier of ding spreekt.

Do you see that dog whose tail is wagging?
The car whose roof was on fire was pushed into the river.

Slide 26 - Tekstslide

Non-defining relative clauses
Non-defining relative clauses: extra informatie
  • Staan in het midden/einde van de zin
  • Begint en eindigt met een komma
  • Je mag GEEN "that" in plaats van "which"gebruiken





The Times, which is published in London, is a daily newspaper.


The Times is a daily newspaper.

Slide 27 - Tekstslide

Defining relative clauses
Defining relative clauses:  onmisbare informatie
  • Staan in het midden/einde van de zin
  • Je gebruikt geen komma's!
  • You can use ‘that’ to substitute ‘who’ or ‘which’





He is the doctor who helped my grandmother.


This is the airport where I lost my bag.

Slide 28 - Tekstslide

I talked to the girl __ car had broken down in front of the shop.

Slide 29 - Open vraag

Mr Richards __ is a taxi driver lives on the corner.

Slide 30 - Open vraag

I live in a house in Norwich __ is in East Anglia.

Slide 31 - Open vraag

7) We called a doctor (the doctor works at a hospital in London)

Slide 32 - Open vraag

Well done!

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Class activity
Do: Ex 11 

Slide 35 - Tekstslide