Les 23. Hoofdletters en leestekens

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3,4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen

HOOFDLETTERS  EN LEESTEKENS

- je weet wanneer je hoofdletters gebruikt

- je kan punten , vraagtekens en uitroeptekens gebruiken

Slide 2 - Tekstslide

Waarom gebruiken we hoofdletters en leestekens?

Slide 3 - Woordweb

Leestekens maken het verschil
Hieronder vind je voorbeelden van zinnen die veranderen door er een leesteken in te zetten of uit te halen.


1. Ik hou van je mama.
2. Ik hou van je, mama.

Uitleg
1. De ik zegt tegen iemand dat hij of zij van de moeder van die persoon houdt. Je mama betekent hier hetzelfde als jouw mama, dus het gaat niet over zijn/haar eigen moeder.
2. De ik zegt tegen zijn of haar eigen moeder dat hij of zij van haar houdt.

Slide 4 - Tekstslide

Leestekens maken het verschil
3. Dus je kunt onbeperkt eten zonder dik te worden?



4. Dus je kunt onbeperkt eten zonder dik te worden.
Uitleg
3. Dit is een vraag; het antwoord kan nog zijn: nee.
4. Dit is een stelling. Zonder vraagteken beweer je dat het zo is: je kunt onbeperkt eten zonder dik te worden.

Slide 5 - Tekstslide

Leestekens maken het verschil
5. Ik hou van katten eten en tv kijken.

6. Ik hou van katten, eten en tv kijken.
Uitleg
5. De ik houdt van katten als maaltijd en van tv kijken.
6. De ik houdt van katten, maar ook van eten en tv kijken.

Slide 6 - Tekstslide

Verschillen in betekenis

- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen


- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdletters en leestekens

  • Maken een tekst duidelijker en beter te lezen.
  • De lezer kan de tekst zo ook veel beter begrijpen.

Slide 8 - Tekstslide

Hoofdletters
  • Je begint iedere zin met een hoofdletter.
  • Namen schrijf je ook met een hoofdletter.
  • Feestdagen en merknamen schrijf je met een hoofdletter. 
  • Namen van maanden, dagen van de week, windstreken en seizoenen schrijf je NIET met een hoofdletter.

Slide 9 - Tekstslide

Leestekens (interpunctie)

  •  punten
  •  vraagtekens
  • uitroeptekens
  • komma's
  • dubbele punten

Slide 10 - Tekstslide

Punt

Aan het einde van een zin plaatsen wij een punt.


Vandaag heb ik een hockeywedstrijd.

Morgen ga ik logeren bij mijn vriendin.

Slide 11 - Tekstslide

Vraagteken

Na een vraagzin volgt een vraagteken.


Tot hoe laat ben jij vanmiddag op school?

'Neem jij mijn tas mee?' vroeg Martijn.

Slide 12 - Tekstslide

Uitroepteken 

Na een uitroep volgt een uitroepteken.


'Houd daar eens mee op!'



Slide 13 - Tekstslide

Komma

Tussen twee persoonsvormen plaatsen wij een komma.


Als je fietsband lek is, moet je ervoor zorgen dat het gemaakt wordt.



Samengestelde zin
Van twee zinnen is één zin gemaakt. Een zin heeft dan twee persoonsvormen.

Slide 14 - Tekstslide

Komma

Voor voegwoorden plaatsen wij een komma:

omdat, terwijl, maar, nadat, want, enz.


Onze hond eet erg veel, terwijl hij niet dik is.



Slide 15 - Tekstslide

Komma

Bij een opsomming volgt er een komma:


Bijvoorbeeld:

Ik heb melk, cola en sap.



Slide 16 - Tekstslide

Citeren

Als je letterlijk opschrijft wat iemand heeft gezegd, gebruik je een dubbele punt en aanhalingstekens:


Mijn zoon zei: 'Jij bent lief.'



Slide 17 - Tekstslide

OEFENEN

Slide 18 - Tekstslide

Kopieer de zin en plaats leestekens.

paleis soestdijk blijft open voor publiek

Slide 19 - Open vraag

Kopieer de zin en plaats leestekens.

doutzen kroes neemt intrek in gooise villa

Slide 20 - Open vraag

Kopieer de zin en plaats leestekens.

zwolse anna van der breggen wint wereldtitel

Slide 21 - Open vraag

Kopieer de zin en plaats leestekens.

'geef iedereen vrij met suikerfeest'

Slide 22 - Open vraag

Kopieer de zin en plaats leestekens.

slaafvrije chocolade van tony's chocolonely

Slide 23 - Open vraag

Kopieer de zin en plaats leestekens.

nederlandse marit op de koffie bij de premier van zweden

Slide 24 - Open vraag

Juist of onjuist:
Lotte zei: 'Wat een leuke jongen.'
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Mees riep: Kijk uit voor die fietser!
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Juist of onjuist:
anouk
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Mercedes
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Pas op!
A
Juist
B
Onjuist

Slide 29 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Wil jij de pen even pakken
A
juist
B
onjuist

Slide 30 - Quizvraag

Juist of onjuist:
ga je mee naar de bioscoop?
A
juist
B
onjuist

Slide 31 - Quizvraag

Wat heb je geleerd?

Hoofdletters en leestekens:

  • je weet wanneer je hoofdletters gebruikt.
  • je kan punten , vraagtekens, uitroeptekens en     komma's gebruiken.

Slide 32 - Tekstslide

Aan de slag
Maak nu les 23, opdracht 1 tot en met 8.

Slide 33 - Tekstslide