29-11. Leestekens

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3,4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen

 LEESTEKENS


- je kan punten , vraagtekens en uitroeptekens gebruiken

Slide 2 - Tekstslide

Leestekens maken het verschil


1. Ik hou van je mama.

2. Ik hou van je, mama.

Uitleg
1. De ik zegt tegen iemand dat hij of zij van de moeder van die persoon houdt. Je mama betekent hier hetzelfde als jouw mama, dus het gaat niet over zijn/haar eigen moeder.
2. De ik zegt tegen zijn of haar eigen moeder dat hij of zij van haar houdt.

Slide 3 - Tekstslide

Leestekens maken het verschil
3.Je kunt alles eten zonder dik te worden.


4. Je kunt alles eten zonder dik te worden?
Uitleg
3. Dit is een vraag; het antwoord kan nog zijn: nee.
4. Dit is een stelling. Zonder vraagteken beweer je dat het zo is: je kunt onbeperkt eten zonder dik te worden.

Slide 4 - Tekstslide

Leestekens maken het verschil
5. Ik hou van katten eten en tv kijken.


6. Ik hou van katten, eten en tv kijken.
Uitleg
5. De ik houdt van katten als maaltijd en van tv kijken.
6. De ik houdt van katten, maar ook van eten en tv kijken.

Slide 5 - Tekstslide

Leestekens (interpunctie)

  •  punten
  •  vraagtekens
  • uitroeptekens
  • komma's
  • dubbele punten

Slide 6 - Tekstslide

Punt

Aan het einde van een zin.


Vandaag heb ik een wedstrijd.

Morgen ga ik logeren bij mijn vriendin.

Slide 7 - Tekstslide

Vraagteken

Na een vraagzin 


Hoe laat ben jij vandaag op school?

'Neem jij mijn tas mee?' vroeg Martijn.

Slide 8 - Tekstslide

Uitroepteken 

Na een bevel of uitroep volgt een uitroepteken.


'Houd daar eens mee op!'

"Super!"


Slide 9 - Tekstslide

Komma

Tussen twee persoonsvormen plaatsen wij een komma.


Als je fietsband lek is, moet je hem maken



Samengestelde zin
Van twee zinnen is één zin gemaakt. Een zin heeft dan twee persoonsvormen.

Slide 10 - Tekstslide

Komma

Voor voegwoorden 

omdat, terwijl, maar, nadat, want, enz.


Onze hond eet erg veel, maar hij is niet dik.



Slide 11 - Tekstslide

Komma

Bij een opsomming


Bijvoorbeeld:

Ik heb melk, cola en sap.



Slide 12 - Tekstslide

Dubbele punt

Voor een opsomming

Voor een instructie of uitleg


Je moet de volgende spullen gebruiken: een mes, schaar en een hamer






Slide 13 - Tekstslide

Citeren

Als je schrijft wat iemand zegt 

gebruik je een dubbele punt en aanhalingstekens:


Mijn zoon zei: 'Jij bent lief.'



Slide 14 - Tekstslide

OEFENEN

Slide 15 - Tekstslide

Juist of onjuist:
Lotte zei: 'Wat een leuke jongen.'
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Mees riep: Kijk uit voor die fietser!
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Pas op!
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Wil jij de pen even pakken
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Ik eet appels peren en een banaan
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Juist of onjuist

Ik eet maar, heb geen honger
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Juist of onjuist

Ik wil graag tomaten, citroenen, eieren
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Aan de slag
Maak nu de opdrachten Werkboek par 2.2 Leestekens
bladzijde 294  en 295

Slide 23 - Tekstslide