dinsdag 31 januari Formatieve check Nieuw Nederlands Hoofdstuk 3 en 4

Formatieve check
Nieuw Nederlands
Hoofdstuk 3 
Klas 3U
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Formatieve check
Nieuw Nederlands
Hoofdstuk 3 
Klas 3U

Slide 1 - Tekstslide

Onderdeel Lezen
Argumentatie

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen objectief en subjectief?
A
Objectief is feiten; subjectief meningen
B
Objectief zijn meningen; subjectief is feiten
C
Objectief is feiten én meningen; subjectief alleen meningen
D
Subjectief is feiten én meningen; objectief alleen feiten

Slide 3 - Quizvraag

Tekst lezen
Lees de tekst over bananen verpakt in plastic.
Beantwoord daarna de vragen.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
biologische producten in plastic verpakt
B
groente en fruit in plastic verpakt
C
steeds meer verpakkingen in supermarkt
D
streven naar minder plastic verpakkingen

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het verband tussen alinea 7 en 8?
A
Alinea 7 en 8 vormen samen een opsomming
B
Alinea 7 en 8 vormen samen een vergelijking
C
Alinea 7 geeft een verklaring voor wat in alinea 8 aan de orde wordt gesteld.
D
Alinea 7 geeft een voorbeeld, bij wat in alinea 8 aan de orde wordt gesteld.

Slide 8 - Quizvraag

Met welk doel heeft de schrijver deze tekst geschreven?
A
Activeren
B
Amuseren
C
Informeren
D
Overtuigen

Slide 9 - Quizvraag

Welke structuur heeft deze tekst?
A
Argumentatiestructuur
B
Verklaringsstructuur
C
Vraag-antwoordstructuur
D
Probleem-oplossingsstructuur

Slide 10 - Quizvraag

Onderdeel Grammatica
Zinsdelen

Slide 11 - Tekstslide

Een beknopte bijzin is altijd een zinsdeelstuk.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Onderdeel Grammatica
Woordsoorten

Slide 13 - Tekstslide

Benoem de woordsoort van 'wat'.
Ik dacht op zolder wat te horen.
A
Betrekkelijk voornaamwoord
B
Onbepaald hoofdtelwoord
C
Onbepaald voornaamwoord
D
Vragend voornaamwoord

Slide 14 - Quizvraag

Benoem de woordsoort van 'wat'.
In de vakantie heb ik wat trillers gelezen.
A
Onbepaald hoofdtelwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Vragend voornaamwoord
D
Onbepaald voornaamwoord

Slide 15 - Quizvraag

Grammatica zinsdelen
Grammatica woordsoorten
Persoonsvorm
onderwerp
lijdend voorwerp
werkwoordelijk gezegde
lidwoord 
werkwoord
bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
voorzetsel
persoonlijk voornaamworod
bezittelijk voornaamwoord

Slide 16 - Sleepvraag

Onderdeel spelling
Juiste woord kiezen

Slide 17 - Tekstslide

Kies het juiste woord.
Voor de tientallen tot honderd gebruik je cijfers/letters

Slide 18 - Open vraag

Is het 2de of Tweede kerstdag?
A
2de
B
Tweede

Slide 19 - Quizvraag

Wat is fout aan deze zin?
Als je illegaal staatsgeheimen download, beland je geheid in de cel.
A
illegaal
B
download
C
beland
D
geheid

Slide 20 - Quizvraag

Wat is fout aan deze zin?
De verplichtte aanwezigheid van studenten op de informatieavond zorgde voor veel drukte in het fietsenhok.
A
verplichtte
B
aanwezigheid
C
zorgde
D
fietsenhok

Slide 21 - Quizvraag