H2A 31-3 Voltooid deelwoord

Leesboek
Pak je leesboek en begin met lezen.
Welkom!
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Leesboek
Pak je leesboek en begin met lezen.
Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
15:00
15 minuten in stilte zelfstandig lezen.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toets nabespreken?
Heb je onder een 7, dan adviseer ik je zeker om even kort je werk te bespreken.

Dit kan op vrijdag om 15.10 uur in lokaal 288.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
Aan het eind van de les weet ik het verschil tussen zei en zij en kan ik het voltooid deelwoord herkennen en zelf goed gebruiken.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zei of zij?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je al over het verschil tussen zei en zij?

Slide 7 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn zei en zij?
Zei is een werkwoord in de verleden tijd, terwijl zij een voornaamwoord is dat 'zij' betekent.

Zei = iets wat je kunt doen, iets zeggen 
Zij = een persoon.

Slide 8 - Tekstslide

Geef een korte definitie van de termen.
Wanneer gebruik je zei?
Zei gebruik je als je iets in de verleden tijd wilt zeggen, bijvoorbeeld: 'Hij zei dat hij ging slapen.'

Slide 9 - Tekstslide

Geef voorbeelden van het gebruik van zei en vraag de leerlingen om zelf ook voorbeelden te geven.
Wanneer gebruik je zij?
Zij gebruik je als je het hebt over een groep vrouwen of meisjes, of wanneer je het hebt over een vrouwelijk persoon. Bijvoorbeeld: 'Zij gaat naar de winkel.'

Slide 10 - Tekstslide

Geef voorbeelden van het gebruik van zij en vraag de leerlingen om zelf ook voorbeelden te geven.
Welk woord moet ingevuld worden in de zin: 'Hij ____ dat hij de hond ging uitlaten.'?
A
zat
B
zij
C
zei
D
zag

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het huiswerk 
Wij gaan klassikaal nakijken, verbeter je antwoord.
Het huiswerk was: 
  • Hoofdstuk 3 Onderdeel Grammatica online in de digitale
    Alle opdrachten van dit onderdeel.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen?

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je al over het voltooid deelwoord?

Slide 14 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voltooid deelwoord?
Een voltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord die aangeeft dat een actie in het verleden is voltooid.

Slide 15 - Tekstslide

Leg aan de leerlingen uit wat een voltooid deelwoord is en geef een voorbeeld.
Hoe maak je een voltooid deelwoord?
Om een voltooid deelwoord te maken, gebruik je 'hebben' of 'zijn' en het voltooid deelwoord van het werkwoord.

Slide 16 - Tekstslide

Vertel de leerlingen hoe ze een voltooid deelwoord kunnen maken.
Voorbeelden met 'hebben'
Ik heb gezwommen. Jij hebt gewerkt. Zij hebben gelachen.

Slide 17 - Tekstslide

Laat de leerlingen voorbeelden bedenken van voltooide deelwoorden met 'hebben'.
Voorbeelden met 'zijn'
Ik ben geweest. Jij bent gekomen. Zij zijn vertrokken.

Slide 18 - Tekstslide

Laat de leerlingen voorbeelden bedenken van voltooide deelwoorden met 'zijn'.
Werkwoordspelling
Bij het schrijven van het voltooid deelwoord moet je letten op de werkwoordspelling.

Slide 19 - Tekstslide

Leg aan de leerlingen uit waar ze op moeten letten bij de werkwoordspelling.
Wat is een voltooid deelwoord?
Een voltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord die aangeeft dat een actie in het verleden is voltooid.

Slide 20 - Tekstslide

Leg aan de leerlingen uit wat een voltooid deelwoord is en geef een voorbeeld.
Hoe maak je een voltooid deelwoord?
Om een voltooid deelwoord te maken, gebruik je 'hebben' of 'zijn' en het voltooid deelwoord van het werkwoord.

Slide 21 - Tekstslide

Vertel de leerlingen hoe ze een voltooid deelwoord kunnen maken.
Voorbeelden met 'hebben'
Ik heb gezwommen. Jij hebt gewerkt. Zij hebben gelachen.

Slide 22 - Tekstslide

Laat de leerlingen voorbeelden bedenken van voltooide deelwoorden met 'hebben'.
Voorbeelden met 'zijn'
Ik ben geweest. Jij bent gekomen. Zij zijn vertrokken.

Slide 23 - Tekstslide

Laat de leerlingen voorbeelden bedenken van voltooide deelwoorden met 'zijn'.
Werkwoordspelling
Bij het schrijven van het voltooid deelwoord moet je letten op de werkwoordspelling.

Slide 24 - Tekstslide

Leg aan de leerlingen uit waar ze op moeten letten bij de werkwoordspelling.
Werken aan opdrachten
Lees
De opdrachten en de theorie goed.
Maak
Hoofdstuk 3 Onderdeel Grammatica Voltooid deelwoord alle opdrachten en daarna hiermee trainen.
Hoe
Op je laptop of in je schrift, je mag fluisterend overleggen met je schoudermaatje en vragen stellen aan je docent.
Tijd
15 minuten
Klaar?
Laat je werk zien aan de docent daarna flexen.
Huiswerk
Bovenstaande opdrachten.
timer
15:00

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voltooid deelwoord?
A
werkwoord
B
de , het , een
C
persoonsvorm
D
zelfstandig naamwoord

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
Gelopen
B
Verzorgd
C
Gewerkt
D
Worden

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voltooid deelwoord?
A
bedoelt
B
bedoeld
C
zeg
D
sprak

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een voltooid deelwoord ...
A
staat altijd aan het begin van een zin
B
staat vaak in het midden van een zin
C
staat meestal aan het eind van een zin

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord
A
Hij heeft gestund
B
Hij heeft gestundt
C
Hij heeft gestunt
D
Hij heeft gestuntt

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord
geen voltooid deelwoord
gelopen
geslapen
slapen
gedaan
doen
schrijven

Slide 32 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 33 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 34 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 35 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.
Fijn weekend!

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies