4H voorzetsels

Die Fälle
  • voorzetsels 3e naamval
  • voorzetsels 4e naamval 
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Die Fälle
  • voorzetsels 3e naamval
  • voorzetsels 4e naamval 

Slide 1 - Tekstslide

Sleep de voorzetsel naar de juiste categorie.
Tekst
3e naamval
4e naamval
aus
durch
mit
für
nach
ohne
gegen
bei
von
um

Slide 2 - Sleepvraag

Deze voorzetsels horen bij de 3e naamval:
A
aus, bei, in, von, um
B
aus, an, bei, in, für
C
aus, bei, mit, nach, zu
D
an, aus, hinter, seit, in

Slide 3 - Quizvraag

Deze voorzetsels horen bij de 4e naamval:
A
durch, für, aus, in
B
durch, für, ohne, bis
C
durch, für, ohne, in
D
durch, an, zu, bei

Slide 4 - Quizvraag

Schrijf de 7 voorzetels op, die bij de 3e naamval horen. Schrijf ze in het Duits, op alfabetische volgorde. Zet achter elk voorzetsel een komma.

Slide 5 - Open vraag

Schrijf de 7 voorzetels op, die bij de 4e naamval horen. Schrijf ze in het Duits, op alfabetische volgorde. Zet achter elk voorzetsel een komma.

Slide 6 - Open vraag

Voorbeeldzinnen
Je krijgt voorbeeldzinnen te zien. 
Geef aan of de zin in de 3e of 4e naamval staat. 

Slide 7 - Tekstslide

Ich kann nicht ohne dich leben.
A
3e
B
4e

Slide 8 - Quizvraag

Ich wohne mit meinem Freund zusammen.
A
3e
B
4e

Slide 9 - Quizvraag

Sie stellt die Vasen auf den Tisch.
A
3e
B
4e

Slide 10 - Quizvraag

Wir warten mit unseren Eltern.
A
3e
B
4e

Slide 11 - Quizvraag

Ich wage es nicht gegen ihn zu lügen.
A
3e
B
4e

Slide 12 - Quizvraag

Seit unserer Freundschaft bin ich glücklicher.
A
3e
B
4e

Slide 13 - Quizvraag

Er kauft für die Frau Blumen.
A
3e
B
4e

Slide 14 - Quizvraag

Er kann nicht (zonder haar) ........ leben.

Slide 15 - Open vraag

Sie wohnen (bij hun) ........ Onkel.

Slide 16 - Open vraag

Ich habe (voor mijn) ........ Dozent (m) etwas gekauft.

Slide 17 - Open vraag

Er spielt (tegen de) ........ Mannschaft (v).

Slide 18 - Open vraag

Henk fährt (zonder de) ........ Freund(m).

Slide 19 - Open vraag

Ich fahre mit ...... (deze) Bus (m) zur Schule.

Slide 20 - Open vraag

Ich fliege (met mijn) ........ Freundin (v) nach Spanien.

Slide 21 - Open vraag

(Door de).........Unfall (m) war ich zu spät in der Schule.

Slide 22 - Open vraag

Und? Hat es geklappt?

😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll