woordsoorten VVNW + AVNW

woordsoorten: voornaamwoorden

vragend voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

woordsoorten: voornaamwoorden

vragend voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord 

Slide 1 - Tekstslide

lesdoelen
Je weet wat een vragend voornaamwoord is. 
Je weet wat een aanwijzend voornaamwoord is.

Je kunt in een zin het vragend en aanwijzend voornaamwoord benoemen. 

Slide 2 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord

Slide 3 - Open vraag

vragend voornaamwoord
Verwijst naar personen of dingen die ergens naar vragen

Wat eten we vandaag?
Weet jij wie deze bal heeft gegooid ?


Verwijzen ALTIJD naar personen of dingen

Slide 4 - Tekstslide

vragend voornaamwoorden
wie    
  wat     
          welk(e)     
                  wat voor (een)

hoe-waarom-wanneer.... zijn vraagwoorden maar verwijzen NIET naar personen of dingen

Slide 5 - Tekstslide


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wie is er in een schrikkeljaar geboren? 

Slide 6 - Open vraag


Benoem het vragend voornaamwoord.

Ik weet niet wat we vandaag gaan eten. 

Slide 7 - Open vraag


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wanneer kun je het beste beginnen met leren? 

Slide 8 - Open vraag


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wat voor een hond past bij jou? 

Slide 9 - Open vraag

aanwijzend voornaamwoord
                Een woord dat iets of iemand aanwijst. 

De aanwijzende voornaamwoorden die het meest gebruikt worden : die, dit, dat, deze, zulke, dergelijke...........
 

Slide 10 - Tekstslide

Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord (zn) staan. Het verwijst naar het zn en maakt het zn specifieker.

1) Mag ik een pen van jou? (een = lw)
2) Mag ik deze pen van jou? (deze = aanw. vnw)
In zin 1) wordt een willekeurige pen bedoeld en zin 2) een specifieke pen. 

Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord staan.

Het verwijst naar het zn en maakt het zn specifieker.
 1) Mag ik een pen van jou? (een = lw)
 2) Mag ik deze pen van jou? (deze = aanw. vnw)
 

De- woorden  ->  die of  deze
Het- woorden ->  dat of dit

Slide 11 - Tekstslide


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Deze vraag vind ik helemaal niet moeilijk. 

Slide 12 - Open vraag


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Ik heb dit onderdeel altijd al makkelijk gevonden. 

Slide 13 - Open vraag


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Dergelijke vragen mogen ze me gerust stellen.  

Slide 14 - Open vraag


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Aanwijzend voornaamwoord vind ik zo'n gemakkelijke woordsoort.  

Slide 15 - Open vraag

Wat wil je van deze instructie onthouden?

Slide 16 - Open vraag

Oefenen
  • Werkblad
schoudermaatje -tweetal check

Klaar ...
  • Wil je een uitdaging? --> CambiumNed  
    De oefeningen met *

Slide 17 - Tekstslide

tweetal check
samen nakijken

1. Zelfstandig 
(kleur je alle avnw van de linker songtekst)
2. Klaar = controleren
3. Compliment

Slide 18 - Tekstslide