Nederlands GT2 woordsoorten les 2

Welkom in de les Nederlands
1. Ga zitten op je eigen plaats
2. De jas is in de kluis of op de kapstok
3. Pak je laptop
4. Pak je huiswerk Les 1 woordsoorten, opdracht 1
5. Kijk je huiswerk na en verbeter de foute antwoorden met een andere kleur


1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom in de les Nederlands
1. Ga zitten op je eigen plaats
2. De jas is in de kluis of op de kapstok
3. Pak je laptop
4. Pak je huiswerk Les 1 woordsoorten, opdracht 1
5. Kijk je huiswerk na en verbeter de foute antwoorden met een andere kleur


Slide 1 - Tekstslide

Woordsoorten
Nakijken huiswerk opdracht 1
  • lidwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • zelfstandig naamwoord
  • werkwoord
  • voorzetsel

Slide 2 - Tekstslide

Woordsoorten les 2

vragend voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord 

Slide 3 - Tekstslide

lesdoelen
Je weet wat een vragend voornaamwoord is. 
Je weet wat een aanwijzend voornaamwoord is.

Je kunt in een zin het vragend en aanwijzend voornaamwoord benoemen. 

Slide 4 - Tekstslide

vragend voornaamwoord = vvnw
Verwijst naar personen of dingen die ergens naar vragen

Wat eten we vandaag?
Weet jij wie deze bal heeft gegooid ?


Verwijzen ALTIJD naar personen of dingen

Slide 5 - Tekstslide

vragende voornaamwoorden = vvnw
  • wie    
  •  wat     
  •  welk(e)     
  •  wat voor (een)

hoe-waarom-wanneer.... zijn vraagwoorden maar verwijzen NIET naar personen of dingen

Slide 6 - Tekstslide


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wie is er in een schrikkeljaar geboren? 

Slide 7 - Open vraag


Benoem het vragend voornaamwoord.

Ik weet niet wat we vandaag gaan eten

Slide 8 - Open vraag


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wanneer kun je het beste beginnen met leren? 

Slide 9 - Open vraag


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wat voor een hond past bij jou? 

Slide 10 - Open vraag

aanwijzend voornaamwoord = avnw
                Een woord dat iets of iemand aanwijst. 

De aanwijzende voornaamwoorden die het meest gebruikt worden : die, dit, dat, deze, zulke, dergelijke, zo'n....
 

Slide 11 - Tekstslide

Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord (zn) staan. Het verwijst naar het zn en maakt het zn specifieker.

1) Mag ik een pen van jou? (een = lw)
2) Mag ik deze pen van jou? (deze = aanw. vnw)
In zin 1) wordt een willekeurige pen bedoeld en zin 2) een specifieke pen. 

Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord staan.

Het verwijst naar het zn en maakt het zn specifieker.
 1) Mag ik een pen van jou? (een = lw)
 2) Mag ik deze pen van jou? (deze = aanw. vnw)
 

De- woorden  ->  die of  deze
Het- woorden ->  dat of dit

Slide 12 - Tekstslide


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Deze vraag vind ik helemaal niet moeilijk. 

Slide 13 - Open vraag


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Ik heb dit onderdeel altijd al makkelijk gevonden. 

Slide 14 - Open vraag


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Dergelijke vragen mogen ze me gerust stellen.  

Slide 15 - Open vraag


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Aanwijzend voornaamwoord vind ik zo'n gemakkelijke woordsoort.  

Slide 16 - Open vraag

Opdracht
  • Ga naar MS Teams, tegel Nederlands, bestanden
  • Klik op de map Grammatica woordsoorten
  • Map les 2: maak opdracht 2 en lever deze in bij MS Teams opdrachten
Klaar ...
  • Klik op map les 2 woordsoorten: leer de theorie en klik op de links om te oefenen

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide