In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Opbrengsten, kosten & winst
Slide 1 - Tekstslide
Opbrengst, kosten en winst
Vandaag hoofdstuk 1 herhalen
Inzicht in kosten, opbrengsten en winst
Formules kennen en vooral kunnen toepassen
Maak alle opgaven uit de lesbrief! (ook transfer & zelftest)
Slide 2 - Tekstslide
Nederland telde in 2020 naar schatting 23,1 miljoen fietsen, waarvan 2,9 miljoen e-bikes. Wat is het marktaandeel van e-bikes?
Slide 3 - Open vraag
Opdracht
Aantal fietsen 23,1 miljoen
waarvan e-bikes 2,9 miljoen
Marktaandeel e-bikes = Aantal e-bikes / Totaal aantal fietsen x 100%
Marktaandeel e-bikes = 2,9 / 23,1 x 100 = 12,6%
Slide 4 - Tekstslide
In 2020 bezochten 7,1 miljoen mensen de Pathé bioscopen. In totaal zijn er in Nederland 30 pathé bioscopen. Eén bioscoopkaartje kost gemiddeld € 9,50. Hoeveel bedroeg de omzet per dag per bioscoop?
Slide 5 - Open vraag
Opdracht
Totale opbrengst = Omzet = prijs x hoeveelheid
Omzet = € 9,50 x 7,1 miljoen = € 67,45 miljoen
Omzet per bioscoop = € 67,45 miljoen / 30 = € 2,25 miljoen
Omzet per bioscoop per dag = € 2,25 miljoen / 365 = € 6.164
Slide 6 - Tekstslide
Van een bedrijf bedragen de constante kosten € 25.000 en de variabele kosten per product € 10. De variabele kosten zijn proportioneel variabel. Hoe ziet de totale kosten functie voor dit bedrijf eruit?
Slide 7 - Open vraag
Opdracht
TCK = eur 25000
GVK = eur 10
TK = TVK + TCK
TK = GVK x q + TCK
TK = 10 q + 25.000 (TK in euro)
Slide 8 - Tekstslide
TCK = eur 25.000 en GVK = eur 10 Bereken bij een productieomvang van 10.000 stuks de TK, dan de GCK en de GTK (de kostprijs)?
Slide 9 - Open vraag
Opdracht
TCK = eur 25.000 en GVK = eur 10 / bereken bij een productieomvang van 10.000 stuks de TK, de GCK en de GTK?
Bij een productieomvang van 5.000 stuks zijn de GCK van een bedrijf € 100. Hoe hoog zijn de totale constante kosten bij een productieomvang van 20.000 stuks ?
Slide 11 - Open vraag
Opdracht
Bij een productieomvang van 5.000 stuks zijn de GCK eur 100. Bij een productieomvang van 20.000 stuks zijn de TCK?
TCK = GCK x q = 5.000 x eur 100 = eur 500.000
TCK zijn constant dus niet afhankelijk van productieomvang.
Bij 20.000 stuks zijn TCK dus ook eur 500.000
Slide 12 - Tekstslide
Van een bedrijf zijn de constante kosten € 13.500, de variabele kosten per product € 14 en de verkoopprijs is € 27,50. Bereken de break-even omzet en de break-even afzet, welke antwoord(en) is/zijn juist?
TO = 600Q TK = 200Q+10.000 Wat zijn de extra opbrengsten als ik 1 product meer maak? Dus wat is de marginale opbrengst (=MO)
A
600
B
200
C
400
D
10.000
Slide 17 - Quizvraag
TO = 600Q TK = 200Q+10.000 Wat zijn de extra kosten als ik 1 product meer maak? Dus wat is de marginale kosten(=MK)
A
600
B
200
C
400
D
10.000
Slide 18 - Quizvraag
Wat bereken je met MO=MK
A
De hoeveelheid producten voor maximale winst
B
De prijs (P) waarbij de winst maximaal is
C
Hoe groot je winst is.
D
De prijs (P) waar je geen winst en geen verlies maakt
Slide 19 - Quizvraag
TVK + TCK
TVK : q
ΔΤΟ : Δq
MO = MK
Totale kosten
Gemiddelde Variabele kosten
Marginale opbrengsten
Maximale Winst
Slide 20 - Sleepvraag
Bij een verkoopprijs van € 10 ligt het break-even punt bij (A) miljoen liter en de maximale winst bij (B) miljoen liter.
Slide 21 - Open vraag
Opdracht
Break-even punt wordt bereikt bij GO = GTK
Bij € 10 snijdt de GO lijn de GTK lijn bij 20 miljoen liter
Maximale winst wordt bereikt bij MO = MK
Bij € 10 snijdt de MO lijn de MK lijn bij 100 miljoen liter
NB. P = GO = MO bij de verkoopprijs van € 10
Slide 22 - Tekstslide
De totale kosten van het bedrijf met deze kostenfunctie bedragen bij q = 3
A
3
B
38
C
46
D
114
Slide 23 - Quizvraag
Opdracht
Let op verschil tussen TOTALE en GEMIDDELDE totale kosten
GTK =
TK = GTK * q
qTK
Slide 24 - Tekstslide
Een bedrijf heeft als kostenfunctie: TK = 4Q + 100. De omzetfunctie is: TO = 6Q. Q = aantal stuks, TO en TK de totale opbrengst en totale kosten in euro’s. Hoeveel bedraagt de winst of het verlies bij de verkoop van 200 stuks.