Unit 2.4 + 2.7

Unit 2: It's delicious!
  • Vocabulary - Unit 2

  • Grammar:
     - there is / there are
     - some / any
     - quantifiers
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Unit 2: It's delicious!
  • Vocabulary - Unit 2

  • Grammar:
     - there is / there are
     - some / any
     - quantifiers

Slide 1 - Tekstslide

Seating Plan
Ferron
Kenzy
Dave
Quinten
Steijn
Levi
Fay
Mayan
Job
Raevano
Lieke
Esmee
Karan
Joanie
Ruben
Evi
Castiel
x
x
x
Lucas
Hidde
Jaylin
Anouk
Kris
Liya
Bodil
Lydia
Juf Holmes

Slide 2 - Tekstslide

Lesson Goal
1. I can recall unit 2 words.

2. I can write what how much I eat for breakfast.

3. I can write what I eat for dinner.
Lesson Plan
Quiz
+
Wider World - Unit 2.4 + 2.7
+
Exit ticket

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Task: My perfect town (Work in pairs).

1. Decide which restaurants, cafés and takeaway places are in your perfect town. Label buildings A–H on the plan.

2. Ask and answer about your town. Use: 
- Is there a/an and 
- Are there any  

3. Can you find all the places in your partner’s town before they find all of yours?

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Weektaak check: Unit 2.2 + 2.3
Unit 2.2
Task: 4 + 5

Extra!
pg 119: 1 + 2
Unit 2.3
Task: 2 + 3 + 4 + 5

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Qauntifiers: Uitleg
Quantifiers = Worden gebruikt om de hoeveelheid of het bereik van een zelfstandig naamwoord aan te geven. 

Ze geven informatie over het aantal, de hoeveelheid of de mate van iets. 

Quantifiers kunnen worden gebruikt met zelfstandige naamwoorden, telwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden om precieze details over een object of een actie te geven.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Telbare zelfstandige naamwoorden = countable nouns
wanneer
wat
voorbeeld
a
burger / uniform / banana / hamburger
an
egg / apple / orange
some
appels / eggs / tomatoes
+
a lot of
chips / carrots / apples / strawberries
any / many
hamburgers / fishfingers / grapes biscuits
?
any / many
eggs / brownies / cookies / hot dogs

Slide 12 - Tekstslide

Regel: a / an (een)
a
an
Als de eerste letter van het volgende word klinkt als een medeklinkker, gebruik je: a
Als de eerste letter van het volgende woord klinkt als een klinker, gebruik je: an
meklinker:
b / c / d / e / f / g / h / j / k / l / m / n .....
klinker:
a / e / i / o / u
a banana / a dog / a hamburger / a lemon 
an apple / an egg / an onion / 
an orange
a uniform [j] / 
an hour [o] / 

Slide 13 - Tekstslide

ontelbare zelfstandige naamwoorden = uncountable nouns
wanneer
wat
voorbeeld
a
x
an
x
some
milk / water / bread / cheese / orange juice
+
a lot of
information / meat / breakfast cereal 
any / much
tea / salt / sugar / butter / breakfast
?
any / much
soup / coffee / butter / lunch 

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Tekstslide

2. GRAMMAR
Fill in the correct article.

Slide 17 - Tekstslide

Is there ______ apple in the cupboard?

Slide 18 - Open vraag

There's ______ banana in the fridge.

Slide 19 - Open vraag

______ potato is healthier than ___ chocolate bar.

Slide 20 - Open vraag

Let's make ____ Dutch omelette!

Slide 21 - Open vraag

1. GRAMMAR
Complete the sentences by choosing the correct word or expression.

Slide 22 - Tekstslide

How _______ (much / many) meat is there on the woman's plate?

Slide 23 - Open vraag

How _______ (much / many) chips are there?

Slide 24 - Open vraag

How _______ (much / many) salt is there in the dish?

Slide 25 - Open vraag

Weektaak check: Unit 2.4 + 2.6
Unit 2.4
Task: 3 + 5

Extra!
pg 119: 1 + 2
Unit 2.7
Task: 1 + 2 + 3

Slide 26 - Tekstslide

Exit Ticket
1. I can recall 10 words from unit 2.

2. I can write what how much I eat for breakfast.

3. I can write what I eat for dinner.




Slide 27 - Tekstslide

10 unit 2 words

Slide 28 - Woordweb

How much food do you eat for breakfast?

Slide 29 - Open vraag

What do you eat for dinner?

Slide 30 - Open vraag

nieuwe termen
  • zelfstandige naamwoorden = nouns
  • telbare zelfstandige naamwoorden = countable nouns
  • ontelbare zelfstandige naamwoorden = uncountable nouns
  • medeklinkker = consonant
  • klinker = vouwel

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide