- Alles over het loon (vakantiegeld/eindejaarsuitkering)
- Wat huur en pacht is
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3
In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
§ 3.1 Bronnen van inkomen
Deze les leer je:
- Alles over het loon (vakantiegeld/eindejaarsuitkering)
- Wat huur en pacht is
Slide 1 - Tekstslide
-De meeste mensen in Nederland hebben een baan en krijgen elke maand loon. Bovenop dat loon komt vaak nog vakantiegeld of een eindejaarsuitkering. Dit is een bedrag wat éénmalig paar jaar wordt uitgekeerd.
Slide 2 - Tekstslide
Iemand kan ook nog inkomsten krijgen uit het bezit van een pand (huurinkomsten) en uit het bezit van land (pacht).
Slide 3 - Tekstslide
Jaar : 12 = maand
Maand x 12 = jaar
Jaar : 52 = week
Week x 52 = jaar
Maand x 12 : 52 = week
Week x 52 : 12 = maand
Je krijgt €975,- per maand. Hoeveel is dat per week?
Slide 4 - Tekstslide
Eindvragen
Je loon is €1170,- per maand. Hoeveel is dat per week?
Je loon is 651 per maand. Hoeveel is dat per kwartaal?
Slide 5 - Tekstslide
§3.2 Inkomens zonder tegenprestatie
Deze les leer je:
- Alle inkomsten te benoemen zonder tegenprestatie
Slide 6 - Tekstslide
Voorbereiden
Inkomsten met tegenprestatie: werk, bijbaan
Inkomsten zonder tegenprestatie: kinderbijslag, basisbeurs, aanvullende beurs, huurtoeslag, zorgtoeslag en sociaal minimum.
Soorten inkomen
Slide 7 - Tekstslide
Kinderbijslag: De overheid geeft ouders/verzorgers van kinderen onder de 18 jaar kinderbijslag (elk kwartaal).
Basisbeurs: Zijn kinderen 18 jaar of ouder en studeren ze aan het MBO, dan hebben ze recht op een basisbeurs (studiefinanciering).
Aanvullende beurs: Hebben kinderen recht op als de ouders weinig verdienen.
Slide 8 - Tekstslide
Huurtoeslag: Bewoners die een huis huren maar niet zoveel verdienen krijgen huurtoeslag van de overheid. Als je wel genoeg verdient krijg je niets van de overheid.
Zorgtoeslag: Mensen die niet zoveel verdienen krijgen zorgtoeslag van de overheid, zodat ze hun zorgverzekering kunnen betalen. Verdien je wel genoeg dan krijg je niets van de overheid.
Sociaal minimum: Het minimum inkomen waar iedereen recht op heeft. Verdien je minder dan het sociaal minimum of niets, dan krijg je bijstand.
Slide 9 - Tekstslide
Benoem een inkomen zonder tegenprestatie
Slide 10 - Woordweb
§ 3.3 Budgetteren
Deze les leer je:
- Wat budgetteren is
- Welke budgetten we hebben
Slide 11 - Tekstslide
Budgetteren
Je verwachte inkomsten en uitgaven op een rij zetten. Door te budgetteren kan je zien of je geld overhoudt of tekort komt.
De verschillende budgetten:
Vaste lasten
Dagelijkse uitgaven
Incidentele uitgaven
Slide 12 - Tekstslide
Voorbeeld vaste lasten
Huur;
Abonnementen;
Gas, water en licht.
Vaste lasten betaal je 1x per maand/kwartaal/jaar.
Slide 13 - Tekstslide
Dagelijkse uitgaven
Boodschappen.
Slide 14 - Tekstslide
Incidentele uitgaven
Dure uitgaven die je maar heel af en toe doet
Als iets (duurs) kapot gaat en je moet het vervangen/repareren
Slide 15 - Tekstslide
Opdracht 1 samen maken
Loon: 1430,- per maand 1430,- per maand.
Vakantietoeslag: 1140,- per jaar 95,- per maand.
Rente en divid: 114,- per kwartaal 38,- per maand.
Extra inkomsten: 12,- per week 52,- per maand.
Gemiddelde inkomsten: 1615,- totaal
Slide 16 - Tekstslide
Geef één voorbeeld van vaste lasten
Slide 17 - Woordweb
Geef één voorbeeld van dagelijkse uitgaven
Slide 18 - Woordweb
Geef één voorbeeld van incidentele uitgaven
Slide 19 - Woordweb
§3.4 Reserveren
Deze les leer je wat de begrippen:
- gebruiksduur, reserveren en restwaarde zijn
Slide 20 - Tekstslide
Gebruiksduur: De tijd dat je een product kan of wil gebruiken.
Vervangingswaarde: De nieuwe prijs van een product
Als je elke maand geld opzijlegt voor de vervanging van een product, ben je aan het reserveren.
Restwaarde: De waarde van een product na een periode (een aantal jaar).
Slide 21 - Tekstslide
Voorbeeld:
Laptop gekocht voor: € 500,-
De restwaarde na 4 jaar is: € 100,-
De vervangingswaarde na 4 jaar: € 600,-
Hoe bereken je het te reserveren bedrag?
Vervangingswaarde - restwaarde = te reserveren bedrag
600 - 100 = 500
Slide 22 - Tekstslide
Eindvragen
Wat betekenen de volgende begrippen?
- Gebruiksduur
- Vervangingswaarde
- Reserveren
- Restwaarde
Slide 23 - Tekstslide
§3.5 geld te kort
Deze les leer je:
- de nadelen van geld lenen
- welke budgetten er zijn
Slide 24 - Tekstslide
Geld lenen kost geld
- Je moet uiteindelijk het geld terugbetalen
- Je betaalt rente over je lening
Slide 25 - Tekstslide
Soorten uitgaven
Dagelijkse uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
Slide 26 - Tekstslide
Als je wil sparen zal je vaak moeten bezuinigen op één van de budgetten.
Voor advies over geldzaken kan je terecht bij: Het Nibud en de consumentenbond.
Slide 27 - Tekstslide
Wat is het nadeel van geld lenen?
Slide 28 - Open vraag
Welke 3 budgetten heb je?
Slide 29 - Open vraag
§3.6 Kosten van vervoer
Deze les leer je:
- Welke kosten je hebt met een auto
Slide 30 - Tekstslide
De auto
Waardevermindering auto:
-Leeftijd auto.
-Gereden kilometers.
-Rijden zorgt voor slijtage motor.
-Algemene staat.
Kostenpost bezit auto:
-Verzekering.
-Motorrijtuigenbelasting (Gewicht, provincie, brandstof). Wordt ook wel houderschapsbelasting genoemd.
-Brandstof (en dus accijns).
-Onderhoud.
Slide 31 - Tekstslide
Waardoor daalt de waarde van je auto? Geef 2 antwoorden
Slide 32 - Open vraag
Welke kosten heb je met het bezit van een auto? Geef 2 antwoorden