7.1 De snackwagen

Ga rustig naar je plek. Pak je boek en ga rustig lezen
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Ga rustig naar je plek. Pak je boek en ga rustig lezen

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Behandelen paragraaf 1 (15 min)
  • zelfstandig werken (30 min)
  • Wat hebben we geleerd (5 min)

Slide 2 - Tekstslide

Economie 
3 VMBO-KGT
paragraaf: 7.1
De snackwagen

Slide 3 - Tekstslide

Productie thuis

Slide 4 - Tekstslide

Productie van de overheid

Slide 5 - Tekstslide

Soorten productie
Formele productie:
De betaalde productie bij bedrijven en de overheid. ( geregistreerd)

Informele productie:

Als gezinsleden onbetaald produceren voor hun eigen of elkaars behoeften. ( zwart werk, vrijwilligerswerk)


Slide 6 - Tekstslide

een groentetuin hebben
A
Formele productie
B
Informele productie

Slide 7 - Quizvraag

Formele productie is geregistreerde, betaalde productie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Is het onderstaande voorbeeld een vorm van formele- of informele productie?

"Als vrijwilliger koffie rondbrengen in het ziekenhuis"
A
Formele productie
B
Informele productie

Slide 9 - Quizvraag

Kies uit formele- of informele productie.

Jan werkt op zaterdag bij de bakker. Hij heeft hier geen contract.
A
Formele productie
B
Informele productie

Slide 10 - Quizvraag

Hieronder staan vier voorbeelden van productie. 

Is er sprake van formele productie of van informele productie? Sleep de voorbeelden naar het juiste vak.
formele productie
informele productie
De buurman legt in zijn tuin een nieuw gazon aan.
De gemeentelijke plantsoenendienst maakt het park schoon. 
Een fabrikant maakt een nieuw model smartphone. 
Een timmerman beunt bij in de avonduren. 

Slide 11 - Sleepvraag

Produceren
is het maken van goederen en leveren van diensten

Slide 12 - Tekstslide

goederen = tastbare producten
diensten
(iemand doet iets voor je) = niet tastbaar

Slide 13 - Tekstslide

Reisbureau Atlantis is levert
A
Goederen
B
Diensten
C
Goederen en diensten

Slide 14 - Quizvraag

Scooterfabriek Vito levert
A
Goederen
B
Diensten
C
Goederen en diensten

Slide 15 - Quizvraag

Productiefactoren 

Slide 16 - Tekstslide

Consumptiegoed?
Consumptiegoed: voor jezelf, niet bedoeld om andere goederen te produceren

Kapitaalgoed: goed die in een bedrijf wordt gebruikt bij de productie om een ander goed te maken.

Slide 17 - Tekstslide

Productiefactoren
Natuur
Kapitaal
Arbeid
Bomen
Graan
Machine
Vrachtwagen
Personeel
Werknemer

Slide 18 - Sleepvraag

In welke zin hieronder is het begrip productiefactoren goed omschreven?

Productiefactoren zijn:
A
Hulpmiddelen bij de productie.
B
Kapitaalgoederen.
C
Mensen die werken.
D
Natuur, arbeid en kapitaalgoederen.

Slide 19 - Quizvraag

Er zijn 3 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Producten
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 20 - Quizvraag

Arbeidsintensief en kapitaalintensief

Slide 21 - Tekstslide

Kapitaalintensief: als bij de productie naar verhouding meer gebruik wordt gemaakt van kapitaalgoederen dan van arbeid.
Arbeidsintensief: als de productie vooral door menselijke arbeid tot stand komt.

Slide 22 - Tekstslide

Investeren
  • Investeren = kopen van goederen/diensten voor de productie

Slide 23 - Tekstslide

Plaats het juiste woord in de zin.

Bij het bouwen van auto's worden                  machines gebruikt. Deze productie is daarom                                  .
veel
weinig
arbeidsintensief
kapitaalintensief

Slide 24 - Sleepvraag

Hoe produceert een timmerman?
A
arbeidsintensief
B
kapitaalintensief

Slide 25 - Quizvraag

Dienstverlening is meestal
A
kapitaalintensief
B
arbeidsintensief

Slide 26 - Quizvraag

Hoe produceert een wijkverpleegkundige?
A
arbeidsintensief
B
kapitaalintensief

Slide 27 - Quizvraag

Wat is investeren?
A
Het beleggen van geld
B
Het kopen van kapitaalgoederen
C
Ondernemen
D
Winst maken

Slide 28 - Quizvraag

Huiswerk
  • Maken opdrachten hoofdstuk 7 paragraaf 1

  • Lees de theorie op bladzijde 77
  • Maak de opdrachten 1 t/m 13

Slide 29 - Tekstslide

opdrachten maken

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide