HNE Duits H3 Kap2, 3e

Herzlich Willkommen im Deutschunterricht!
Mittwoch 16. November 2022
Woche 46 - Herbst 
Du brauchst: 
kein Laptop
ein Stift
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Herzlich Willkommen im Deutschunterricht!
Mittwoch 16. November 2022
Woche 46 - Herbst 
Du brauchst: 
kein Laptop
ein Stift

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?
  • Präsentationen "der Mauer"
  • Wiederholen 3e naamval

Slide 2 - Tekstslide

DDR/BRD welche Sachen

Slide 3 - Tekstslide

Fluchtversuche

Slide 4 - Tekstslide

Zeitleisten

Slide 5 - Tekstslide

Ossis & Wessies

Slide 6 - Tekstslide

Stasi

Slide 7 - Tekstslide

Orten im Osten und Westen

Slide 8 - Tekstslide

die Mauer

Slide 9 - Tekstslide

Fluchtgründe

Slide 10 - Tekstslide

Welk zinsdeel is de 3e naamval?

Slide 11 - Open vraag

Wanneer 3e naamval?

Wanneer?

-als het meewerkend voorwerp is

-als het vooraf gegaan wordt door de vz:

aus, bei mit, nach, seit, von, zu ...

(ik ben aan vakantie toe...)

Slide 12 - Tekstslide

het meewerkend vw. (3e naamval)

Je kunt "aan" of "voor"

vóór het zinsdeel zetten.

bijv

Ik geef mijn moeder bloemen.

"mijn moeder" is het meew. vw

Je kunt zeggen "aan" mijn moeder.

Slide 13 - Tekstslide

Zinsontleding 
Het kind geeft de lieve vrouw een bos bloemen.
  1. geeft = gezegde
  2. Wie/wat geeft? - het kind = het onderwerp
  3. Wat/wie geeft het kind? - een bos bloemen = het lijdend voorwerp
  4. Aan wie geeft het kind een bos bloemen? - de lieve vrouw = het meewerkend voorwerp
In het Duits staat ieder zinsdeel in een naamval. 

Slide 14 - Tekstslide

zinsontleding
In het Duits: 
  • Wie/wat + gezegde = het onderwerp (1e naamval)
  • Wat + gezegde + onderwerp = het lijdend voorwerp (4e naamval)
  • Aan/voor wie + gezegde + onderwerp = het meewerkend voorwerp (3e naamval)
  • Het Duits heeft ook een 2e naamval. Die geeft een bezitsrelatie aan. 

Slide 15 - Tekstslide

zinsontleding
Ich backe eine Torte.
Ontleed de bovenstaande zin.
  • backe = gezegde 

  • Wie/wat backe? - Ich = het onderwerp

  • Wat backe ich? - eine Torte = het lijdend voorwerp

Slide 16 - Tekstslide

 zinsontleding
Andere manier is de HIJ/HEM-regel.
  • Kun je het zinsdeel veranderen door HIJ = het onderwerp (1e naamval)
  • Kun je het zinsdeel veranderen door HEM = het lijdend voorwerp (4e naamval)
  • Kun je het zinsdeel veranderen door Aan/voor HEM = het meewerkend voorwerp (3e naamval)

Slide 17 - Tekstslide

Vandaag eet ik geen vlees.
Wat is 'ik' in de zin?

Slide 18 - Open vraag

Ik heb genoeg brood.
Wat is 'genoeg brood' in de zin?

Slide 19 - Open vraag

Wil je de kerktoren beklimmen?
Wat is 'de kerktoren' in de zin?

Slide 20 - Open vraag

De  3e naamval






Ich schicke meinem Vater Blume. Ich schicke .... Blume

Ich habe es deiner  Freundin gesagt. Ich habe es ..... gesagt.

Slide 21 - Tekstslide

ich
du
er
wir
Sie
Ihnen
uns
ihm
dir
mir

Slide 22 - Sleepvraag

Stappen

Lees de zin!

wat is het onderwerp? -> 1e naamval

wat is het lv? -> 4e naamval

wat is het mv? ->  3e naamval

voorzetsels?       -> 3e of 4e naamval toepassen

Denk aan het geslacht!!

das Mädchen (o) => es dus geen sie!!

Slide 23 - Tekstslide

Bij welke voorzetsels krijg ik de 3e naamval?
A
mit,nach,bei seit, von, zu ,aus
B
durch,für, ohne, um, bis entlang, gegen

Slide 24 - Quizvraag

Ich gehe mit .... (hem) ins Kino
A
ihn
B
er
C
du
D
ihm

Slide 25 - Quizvraag

Ich komme gleich zu ....... (jou)
A
dir
B
dich
C
mir
D
du

Slide 26 - Quizvraag

Ich habe es bei ..... (jullie) zu Hause liegen lassen.
A
keuch
B
sie
C
ihr
D
euch

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Video

Ich habe es ...... (haar) gegeben.

Slide 29 - Open vraag

Ich schicke ...... (jou) ein Foto.

Slide 30 - Open vraag

ich habe das mit ..... (hem) gemacht.

Slide 31 - Open vraag

ich habe das ..... (haar) geschenkt

Slide 32 - Open vraag

Noem 3 vz en 3 pers vnw
van de 3e naamval in het Duits

Slide 33 - Woordweb

Hausaufgaben für nächste Woche

Übung 23 bis 27

Wörter bis "krank"

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide