Vergaderen en notuleren

Vergaderen
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Vergaderen

Slide 1 - Tekstslide

Hoe voel je je vandaag ?
A
B
C
D

Slide 2 - Quizvraag

Wat weet je over vergaderen?

Slide 3 - Woordweb

Wat is het verschil tussen vergaderen en overleg?

Slide 4 - Tekstslide

Overleg
  • Een overleg kan met twee mensen zijn, maar ook met meerdere mensen
  • Je kan een formeel of informeel overleg hebben

Slide 5 - Tekstslide

Rollen vergadering
  • Voorzitter
  • Notulist / secretaris
  • Penningmeester
  • Agenda lid

Slide 6 - Tekstslide

Agenda
  1. Welkom
  2. Mededelingen
  3. Notulen van vorige vergadering
  4. agendapunten
  5. W.v.t.t.k
  6. Rondvraag

Slide 7 - Tekstslide

Stap 1: Noteer relevante informatie 

  • Geef aan waar de vergadering wordt gehouden, wie er aanwezig moeten zijn en hoe laat de vergadering begint.  
  • Locatie, datum, tijd en aanwezigen moeten als eerste vermeld worden bij een agenda. 

Slide 8 - Tekstslide

Stap 2: Zorg voor vaste en inhoudelijke agendapunten 

  • Vaste agendapunten zijn punten die op iedere agenda staan. 
  • De inhoudelijke punten zijn onderwerpen waarover op die vergadering specifiek vergaderd woord. 

Slide 9 - Tekstslide

Stap 2: vervolg
Een agenda heeft de volgende punten 
• Opening 
• Verslag vorige vergadering 
• Mededelingen en ingekomen/uitgegane stukken 
• Inhoudelijke agendapunten
• A (…)
• B ( …) 
• C (…)
• Wat verder ter tafel komt (w.v.t.t.k) 
• Rondvraa 
• Afsluiting 

Slide 10 - Tekstslide

Stap 3: Werk met tijd
  • Geef achter elk agendapunt aan hoe lang je erover mag praten in de vergadering.  
  • Dit voorkomt dat de vergadering erg uitloopt. 

Slide 11 - Tekstslide

Notulen
  • Na de vergadering worden notulen gemaakt van alles wat besproken wordt
  • Op teams vind je meer informatie over de notulen

Slide 12 - Tekstslide

Notulen

Notulen is een officieel verslag van een vergadering


Notulist maakt aantekeningen/steekwoorden die hij later uitwerkt tot een complete tekst en aan de deelnemers en voorzitter stuurt


Notulist maakt eerst een grove opzet met een logische indeling van de agenda.



Slide 13 - Tekstslide

Formuleren en stijl
  • Bij het formuleren zet je de spreektaal om in schrijftaal.

Schrijftaal is zakelijker dan spreektaal

  • Let op consequent gebruik van de tegenwoordige tijd (de voorzitter merkt op..)
  • Geef de structuur van de agendapunt duidelijk weer in de lay-out (denk aan titel, kopjes, actiepunten en afspraken)

Slide 14 - Tekstslide

1 Je aantekeningen uitwerken
  • Werk de aantekeningen zo snel mogelijk uit
  • Zorg voor een rustige werkruimte
  • Zorg voor voldoende tijd
  • Weet welke verslagvorm gewenst is
  • Weet welk vergaderdoel het agendapunt heeft
  • Structureer je aantekeningen
  • Let op taalgebruik en woordkeuze

Slide 15 - Tekstslide

Taalgebruik en woordkeuze
  • Onvoltooid tegenwoordige tijd
  • Schrijftaal
  • Bedrijvende vorm
  • Synoniemen
  • Vermijd emotioneel taalgebruik en wees objectief
  • Vorm volledige zinnen
  • Maak je zinnen niet te lang


Slide 16 - Tekstslide

2  Het model voor de notulen
Maak gebruik van een vaste lay-out; hierdoor zijn jouw verslagen herkenbaar

Slide 17 - Tekstslide

De kop van de notulen
  • naam van het vergadering
  • plaats en datum
  • begin- en eindtijd
  • namen van de aanwezigen
  • namen van de afwezigen
  • notulist
  • kenmerk

Slide 18 - Tekstslide

Namen van de aanwezigen:

Je begint met het vermelden van de belangrijkste aanwezigen:
- voorzitter

- secretaris

- penningmeester

Daarna de overige leden in alfabetische volgorde (achternaam)


Gastsprekers vermeld je apart!

Slide 19 - Tekstslide

Afwezigen

Geef bij de afwezigen aan:

m.b.of z.b. = met bericht of zonder bericht

m.k. of z.k. = met kennisgeving of zonder kennisgeving

Slide 20 - Tekstslide

De tekst van de notulen

Geef duidelijk de agendapunten aan met nummer en naam.


Onderdelen van een agendapunt (vergaderpunt) kun je een subnummering geven.


Besluiten en acties laat je opvallen.

Slide 21 - Tekstslide

3  Archivering en verzending

Notulen moeten zo snel mogelijk na afloop van de vergadering worden uitgewerkt en verzonden.


- Deelnemers kunnen dan de actiepunten waarbij hun naam    staat, uitvoeren;

- Afwezigen worden zo snel mogelijk geinformeerd.


Slide 22 - Tekstslide

Verspreiden verslag
  • in postvak (eventueel in envelop)
  • e-mail
  • post
  • in de cloud

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het belang van notuleren?
(kies twee antwoorden)
A
Het bedrijf voldoet aan de plicht om te notuleren
B
Iedere gemaakte afspraak staat zwart op wit
C
Het draagt bij aan grote betrokkenheid van collega's onderling

Slide 24 - Quizvraag

Wat is er te zeggen over de rol van de notulist?
A
Hij stelt zich onafhankelijk op en neemt zelf niet deel aan de vergadering zich onafhankelijk op tijdens de vergadering
B
Het is eigenlijk dezelfde persoon als de voorzitter
C
Hij mist in zijn verslag geen woord van wat er is gezegd

Slide 25 - Quizvraag

Welke vaste onderdelen bevatten een notulen? Noem er minimaal 5. Werk in duo's, gebruik boek blz. 106 of zoek op internet.

Slide 26 - Open vraag

Succes met vergaderen!

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Link

Wat vond je goed aan deze les?

Slide 29 - Open vraag

Wat vond je minder goed aan deze les?

Slide 30 - Open vraag

Wat is het belangrijkste of verrassendste wat je deze les hebt geleerd?

Slide 31 - Open vraag

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 32 - Open vraag

Vergaderen

Slide 33 - Woordweb

Wat is vergaderen en wat is overleg?

Slide 34 - Tekstslide

Overleg
  • Een overleg kan met twee mensen zijn, maar ook met meerdere mensen
  • Je kan een formeel of informeel overleg hebben

Slide 35 - Tekstslide

Rollen vergadering
  • Voorzitter
  • Notulist / secretaris
  • Penningmeester
  • Agendalid

Slide 36 - Tekstslide

Agenda
  1. Welkom
  2. Mededelingen
  3. Notulen van vorige vergadering
  4. agendapunten
  5. W.v.t.t.k
  6. Rondvraag

Slide 37 - Tekstslide

Notulen
  • Na de vergdering wordne notulen gemaakt van alles wat besproken wordt

Slide 38 - Tekstslide

Bekijk het filmpje:

- Bedenk wat jij zou doen als je notulist was

- Wissel dit na het filmpje uit in duo's


Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Video

Lesdoelen:


  • Je weet wat notulen zijn
  • Je kent de vaste onderdelen in een notulen
  • Je kan notulen schrijven en je weet waarop je moet letten met betrekking tot formuleren en stijl

Slide 41 - Tekstslide

Notulen

Notulen is een officieel verslag van een vergadering


Notulist maakt aantekeningen/steekwoorden die hij later uitwerkt tot een complete tekst en aan de deelnemers en voorzitter stuurt


Notulist maakt eerst een grove opzet met een logische indeling van de agenda.



Slide 42 - Tekstslide

Formuleren en stijl
  • Bij het formuleren zet je de spreektaal om in schrijftaal.

Schrijftaal is zakelijker dan spreektaal

  • Let op consequent gebruik van de tegenwoordige tijd (de voorzitter merkt op..)
  • Geef de structuur van de agendapunt duidelijk weer in de lay-out (denk aan titel, kopjes, actiepunten en afspraken)

Slide 43 - Tekstslide

Wat is het belang van notuleren?
(kies twee antwoorden)
A
Het bedrijf voldoet aan de plicht om te notuleren
B
Iedere gemaakte afspraak staat zwart op wit
C
Het draagt bij aan grote betrokkenheid van collega's onderling

Slide 44 - Quizvraag

Wat is er te zeggen over de rol van de notulist?
A
Hij stelt zich onafhankelijk op en neemt zelf niet deel aan de vergadering zich onafhankelijk op tijdens de vergadering
B
Het is eigenlijk dezelfde persoon als de voorzitter
C
Hij mist in zijn verslag geen woord van wat er is gezegd

Slide 45 - Quizvraag

Welke vaste onderdelen bevatten een notulen? Noem er minimaal 5. Werk in duo's, gebruik boek blz. 106 of zoek op internet.

Slide 46 - Open vraag

Slide 47 - Link

Succes met vergaderen!

Slide 48 - Tekstslide

Wat vond je goed aan deze les?

Slide 49 - Open vraag

Wat vond je minder goed aan deze les?

Slide 50 - Open vraag

Wat is het belangrijkste of verrassendste wat je deze les hebt geleerd?

Slide 51 - Open vraag

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 52 - Open vraag