Wechselpräpostionen

Keuzevoorzetsels (Wechselpräpositionen)
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Keuzevoorzetsels (Wechselpräpositionen)

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten jullie al van keuzevoorzetsels?

Slide 2 - Woordweb

Wanneer krijg je een 3e nv / 4e nv bij de keuzevoorzetsels? 
3e naamval
4e naamval

Slide 3 - Sleepvraag

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de 3e naamval? [meerdere antwoorden]

A
Wohin?
B
Wann?
C
Wo?
D
Warum?

Slide 4 - Quizvraag

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de 4e naamval?
A
Wohin?
B
Wann?
C
Wo?
D
Warum?

Slide 5 - Quizvraag

De theorie

Slide 6 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels 
an
aan/op (alleen bij dagen)
auf
op
hinter
achter
neben
naast
in 
in/binnen
über
over
unter
onder
vor
voor 
zwischen
tussen

Slide 7 - Tekstslide

De keuzevoorzetsels kunnen zowel een 3e naamval of 4e naamval krijgen. Maar wanneer maak je gebruik dan de 3e nv en wanneer van de 4e nv?

Slide 8 - Tekstslide

3e nv
Dativ = rust, ergens zijn.

Je kunt de vraag: Wo (waar)? stellen


Die Zeitung liegt auf dem Tisch. 
4e nv
Akkusativ = beweging, ergens heen. 

Je kunt de vraag: Wohin (waarheen)? stellen

Sie wirft die Zeitung auf den Tisch (m). 

Slide 9 - Tekstslide

üben, üben, üben

Slide 10 - Tekstslide

Vul in.
Das Auto steht vor d...…. Garage (v)

Slide 11 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: De auto staat vor d.... garage (v).
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Het werkwoord 'staat' is geen beweging. Je kunt vragen 'waar'? Dus 3e naamval vrouwelijk.

Dus: Das Auto steht vor der Garage (v)

Slide 12 - Tekstslide

Vul in.
Das Heft fällt auf d...…...Boden (m).

Slide 13 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Het schrift valt op de grond.
op = keuzevoorzetsel
Het werkwoord 'vallen' is een beweging.
Dus 4e naamval mannelijk.

Dus: Das Heft fällt auf den Boden (m).


Slide 14 - Tekstslide

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).
A
dem
B
den

Slide 15 - Quizvraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Het boek ligt op de tafel.
op = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waar'? 
Antwoord: ligt op de tafel. Dus 3e naamval.

Dus: Das Buch liegt auf d... Tisch (m).

Slide 16 - Tekstslide

Das Bild hängt an d.... Wand (v).
A
die
B
der

Slide 17 - Quizvraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: De foto hangt aan de muur.
an (aan) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waar'? Antwoord: aan de muur. 
Dus 3e naamval vrouwelijk.

Dus: Das Bild hängt an der Mauer (v).

Slide 18 - Tekstslide

Vul in.
Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch (m).

Slide 19 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik leg jouw sleutel op de tafel.
auf (op) = keuzevoorzetsel
Het gaat hier om een beweging (iets neer leggen). 
Dus 4e naamval.

Dus: Ich lege deinen Schlüssel auf den Tisch.


Slide 20 - Tekstslide

Vul in.
Stehst du immer so lange vor d.... Spiegel (m)?

Slide 21 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Sta jij altijd zo lang voor de spiegel?
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?', zich bevinden, dus 3e naamval

Dus: Stehst du immer so lange vor dem Spiegel?

Slide 22 - Tekstslide

Vul in.
Ich warte (voor de) Apotheke (v).

Slide 23 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik wacht voor de apotheek.
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?' Dus 3e naamval.

Dus: Ich warte (voor de) Apotheke (v).
1de naamval -> die (1)                 der (3).
Antwoord: Ich warte vor der Apotheke (v).


Slide 24 - Tekstslide

Vul in.
Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.

Slide 25 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Mijn opa gaat op de bank in het park zitten.
auf (op) = keuzevoorzetsel
'gaan zitten' is een beweging. Dus 4e naamval.

Dus: Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.
1de naamval -> die (1)                 die (4).
Antwoord: Mein Opa setzt sich auf die Bank (v) im Park.


Slide 26 - Tekstslide