3HV 37. Stunde 22

Guten Tag
keuzevoorzetsels
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Guten Tag
keuzevoorzetsels

Slide 1 - Tekstslide

Lernziel
  • Du kennst die Wechselpräpositionen und kannst sie anwenden

Slide 2 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels
Deutsch

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Kort:
Als je wil bepalen welke naamval de keuzevoorzetsel in de zin heeft. Dan kijk je naar het volgende:
  1. Derde naamval: je bent ergens (waar?) / rust / toestand tijd (wanneer?)
  2. Vierde naamval: je komt ergens (waarheen?) / beweging 

Slide 9 - Tekstslide

Leg in je eigen woorden uit wat je bij de keuzevoorzetsels moet doen.

Slide 10 - Open vraag

Vertaal het voorzetsel.

Das Pferd steht neben dem Hund.
A
naast
B
in
C
naar

Slide 11 - Quizvraag

Welke naamval staat dikgedrukt?
Die Apotheke ist zwischen der Bank und dem Restaurant. 
A
1e
B
3e
C
4e

Slide 12 - Quizvraag

Welke naamval staat dikgedrukt?
Wir fahren morgen an den See.
A
1e
B
3e
C
4e

Slide 13 - Quizvraag

Noem de
keuzevoorzetsels
(zijn er 9).

Slide 14 - Woordweb

Antwoord:
  1. an
  2. auf
  3. hinter
  4. über
  5. vor
  6. in
  7. unter
  8. neben
  9. zwischen
Andere volgorde is prima!

Slide 15 - Tekstslide

Wanneer krijg je een 3e/4e naamval bij de keuzevoorzetsels? 
3e naamval
4e naamval

Slide 16 - Sleepvraag

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de derde naamval? [meerdere antwoorden]

A
Wohin?
B
Wann?
C
Wo?
D
Warum?

Slide 17 - Quizvraag

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de vierde naamval?
A
Wohin?
B
Wann?
C
Wo?
D
Warum?

Slide 18 - Quizvraag

Welcher Satz ist richtig geschrieben? Sleep de zin.
Dieser Satz ist richtig.
Dieser Satz ist leider falsch.
Wir müssen über deinem Bruder sprechen!
Der Ball rollt unter das Auto
Die Kreditkarte liegt im Hotelzimmer.
Ich wohne über dem Geschäft.
Ich lege die Zeitung auf dem Tisch.
Die Zeitung liegt noch auf dem Tisch.

Slide 19 - Sleepvraag

Vul in.
Das Auto steht vor d...…. Garage (v)

Slide 20 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: De auto staat vor d.... garage (v).
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Het werkwoord 'staat' is geen beweging. Je kunt vragen 'waar'? Dus 3de naamval vrouwelijk.

Dus: Das Auto steht vor der Garage (v)

Slide 21 - Tekstslide

Vul in.
Das Heft fällt auf d...…...Boden (m).

Slide 22 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Het schrift valt op de grond.
op = keuzevoorzetsel
Het werkwoord 'vallen' is een beweging.
Dus 4de naamval mannelijk.

Dus: Das Heft fällt auf den Boden (m).


Slide 23 - Tekstslide

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).
A
dem
B
den

Slide 24 - Quizvraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Het boek ligt op de tafel.
op = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waar'? 
Antwoord: ligt op de tafel. Dus 3e naamval.

Dus: Das Buch liegt auf d... Tisch (m).
3de naamval -> der (1)                 dem (3).

Slide 25 - Tekstslide

Das Bild hängt an d.... Wand(v).
A
die
B
der

Slide 26 - Quizvraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: De foto hangt aan de muur.
an (aan) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waar'? Antwoord: aan de muur. 
Dus 3e naamval vrouwelijk.

Dus: Das Bild hängt an der Mauer (v).

Slide 27 - Tekstslide

Vul in. Let op de naamval.
An [welke] Tag kommt ihr denn an?

Slide 28 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Op welke dag komen jullie dan aan?
an (op) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'wanneer' (= een tijd)?  Dus 3e naamval.

Dus: An [welke] Tag (m) kommt ihr denn an?
1de naamval -> der (1)                 dem (3).
welk = welch                    welchem

Slide 29 - Tekstslide

Vul in. Let op de naamval.
Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch (m).

Slide 30 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik leg jouw sleutel op de tafel.
auf (op) = keuzevoorzetsel
Het gaat hier om een beweging (iets neer leggen). 
Dus 4e naamval.

Dus: Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch.
1de naamval -> der (1)                 den (4).

Slide 31 - Tekstslide

Mehr üben?
Op de volgende pagina's vind je nog meer oefeningen + uitleg en antwoorden.

Deze hoef je dus niet te maken. De voorbeelden komen wel uit het werkboek.

Slide 32 - Tekstslide

Vul in.
Stehst du immer so lange vor d.... Spiegel (m)?

Slide 33 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Sta jij altijd zo lang voor de spiegel?
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?'. Dus 3e naamval.

Dus: Stehst du immer so lange vor d... Spiegel?
1de naamval -> der (1)                 dem (3).

Slide 34 - Tekstslide

Vul in.
Ich warte (voor de) Apotheke (v).

Slide 35 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik wacht voor de apotheek.
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?'. Dus 3e naamval.

Dus: Ich warte (voor de) Apotheke (v).
1de naamval -> die (1)                 der (3).
Antwoord: Ich warte vor der Apotheke (v).


Slide 36 - Tekstslide

Vul in.
Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.

Slide 37 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Mijn opa gaat op de bank in het park zitten.
auf (op) = keuzevoorzetsel
'gaan zitten' is een beweging. Dus 4e naamval.

Dus: Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.
1de naamval -> die (1)                 die (4).
Antwoord: Mein Opa setzt sich auf die Bank (v) im Park.


Slide 38 - Tekstslide

An die Arbeit!
Kapitel 4 Lektion 1:
11, 12, 13, 14

Deze oefeningen maak je online.
Bij vragen chat je in Hangouts met je docente!

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Link

Kontrolle

Slide 41 - Tekstslide

Hausaufgaben
Lernen:

K4: L1 + L2 Lernen

Machen:
Aufgaben fertig machen!

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide