Les 3 - Strafbepalingen en vermogensdelicten

Strafbepalingen (en vermogensdelicten)
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
StrafrechtMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les

Strafbepalingen (en vermogensdelicten)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

We behandelen vandaag:
  • wetboek van strafrecht
  • Strafbepalingen
  • wederrechtelijkheid en schuld
  • verschillende vormen van opzet
  • (Soorten vermogensdelicten)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vorige week: 
Wetboek van Strafrecht: 
  • wanneer strafrecht van toepassing
  • overtreding - misdrijf

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H3: Strafbepalingen 
  • Een wetsartikel waarin gedrag strafbaar wordt gesteld, heet een strafbepaling. 
  • strafbepalingen zijn o.a. te vinden in boek 2 en 3 van het Wetboek van Strafrecht.
  • Ze zijn ook te vinden in lagere wetten zoals algemene maatregelen van bestuur en gemeentelijke/provinciale verordeningen. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opbouw van een strafbepaling
Een strafbepaling bestaat uit drie onderdelen

  1. delictsomschrijving: de beschrijving van het verboden gedrag.
  2. kwalificatie: de juridische naam voor het strafbare gedrag.
  3. sanctienorm: de maximale straf die de rechter voor het verboden gedrag mag opleggen. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zoek artikel 310 Sr op in jouw wettenbundel.

Welk onderdeel van art. 310 Sr bevat de delictsomschrijving?

A
''Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen...''
B
''...diefstal....''
C
''....gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.''

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zoek artikel 310 Sr op in jouw wettenbundel.

Welk onderdeel van art. 310 Sr bevat de sanctienorm?
A
''Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen...''
B
''...diefstal....''
C
''....gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.''

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zoek artikel 310 Sr op in jouw wettenbundel.

Welk onderdeel van art. 310 Sr bevat de kwalificatie?
A
''Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen...''
B
''...diefstal....''
C
''....gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.''

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De onderdelen van de delictsomschrijving
Meestal bestaat de beschrijving van het strafbare gedrag (de delictsomschrijving) uit verschillende bestanddelen. 

Pas wanneer iemand met zijn gedrag voldoet aan ALLE bestanddelen die zijn opgenomen in de delictsomschrijving, kan diegene daarvoor gestraft worden.             Voorbeeld: 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Delictsomschrijving art. 310 Sr
''Hij die enig goed (1) dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort (2) wegneemt (3), met het oogmerk (4) om het zich wederrechtelijk (5) toe te eigenen (6)...''

Om een verdachte uiteindelijk te kunnen veroordelen moet dus worden aangetoond dat aan alle 6 de bestanddelen is voldaan.  

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Daan vindt op straat een Iphone. Hij steekt deze in zijn zak, met de intentie om deze telefoon voor zichzelf te houden. Is hier sprake van diefstal (art. 310 Sr) ?
A
Ja, aan alle bestanddelen van de delictsomschrijving is voldaan.
B
Nee, het gaat hier niet om een Iphone die aan een ander toebehoort.
C
Nee, Daan heeft de telefoon niet weggenomen, maar gevonden.
D
Nee, Daan is niet van plan om zich de telefoon toe te eigenen.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak nu van Hoofdstuk 3 de volgende opdrachten: 

XXXX

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wederrechtelijkheid en schuld
Ook wanneer is aangetoond dat aan alle bestanddelen is voldaan van de delictsomschrijving, kan de dader niet zomaar worden gestraft. Er moet tevens sprake zijn van: 

  • Wederrechtelijkheid; en 
  • Schuld 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wederrechtelijkheid 
Met wederrechtelijkheid wordt bedoeld:  'In strijd met het recht'.  

Wanneer een dokter bij een patiënt een injectie zet, dan is dit in principe mishandeling (art. 300 Sr), maar geen strafbaar feit

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schuld en verwijtbaarheid
Schuld in ruime zin: Hier valt iedere vorm van verwijtbaarheid onder, ongeacht of er sprake is van opzet of niet. 

Schuld in enge zin: Als er géén sprake is van opzet, maar de daad wel verwijtbaar is (omdat de dader zeer slordig of onoplettend is geweest). 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten opzet: 
Opzet als als oogmerk: de dader handelt met de bedoeling om een bepaald (strafbaar) feit te plegen. >> Bijv. iemand opzettelijk neerschieten door met pistool op de borst te richten. 

Voorwaardelijke opzet: de dader neemt (bewust) het risico dat zijn daad een bepaald gevolg zal hebben en dat gevolg neemt hij op de koop toe.  >> Bijv. rijden zonder rijbewijs. 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Een man heeft met de bedoeling om een andere man om het leven te brengen in een taart een dodelijke hoeveelheid arseen gestopt en deze taart naar de man opgestuurd. De taart wordt echter niet door de man, maar door zijn vrouw opgegeten. De vrouw overlijdt. Is er hier sprake van opzet op haar dood?
A
nee, geen opzet want niet zijn bedoeling haar te doden
B
ja, opzet want met zijn actie risico op dit gevolg op de koop toegenomen

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is het risico met de daad (het gif in de taart) op het gevolg (de dood van de vrouw) op de koop toenemen nu opzet als oogmerk of voorwaardelijk opzet?
A
oogmerk
B
voorwaardelijk opzet

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak nu van Hoofdstuk 3 de volgende opdrachten: 6, 7 en 10


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een man was met een vriend in zijn Porsche gestapt nadat hij in een kroeg meerdere glazen bier had gedronken. De man reed ongeveer 120 kilometer per uur op een weg waar maximaal 80 kilometer per uur was toegestaan en deed hierbij enkele gevaarlijke inhaalmanoeuvres. Als de man een volgende inhaalmanoeuvre wil doen, gaat het echter mis. De Porsche botst frontaal op een tegenligger. De vier inzittenden van de tegenligger en de vriend van de man komen allen om het leven. Opzet of schuld?
A
opzet , want kiest ervoor bewust zeer gevaarlijk te rijden in te halen met de dood als gevolg
B
alleen schuld, want weliswaar heel onvoorzichtig, maar niet bewust het risico op de dood genomen

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geen opzet maar schuld!
De Hoge Raad stelt dat de man door zijn handelwijze ook zelf een aanmerkelijke kans had om te komen te overlijden. Naar ervaringsregels is het niet waarschijnlijk dat een verdachte de aanmerkelijke kans op een frontale botsing, met de kans dat hij zelf zou komen te overlijden, op de koop toe neemt. Daarnaast heeft de man meerdere malen de inhaalmanoeuvres afgebroken, kennelijk om de botsing te vermijden. De man heeft de fatale inhaalmanoeuvre niet afgebroken, waaruit blijkt dat hij er kennelijk van uitging dat deze inhaalslag niet tot een botsing zou leiden.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Maak nu van Hoofdstuk 3 de volgende opdrachten:

XXXX

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het supermarktdrama dossier
We gaan nu met de praktijk aan de slag!
In je mail/op canvas tref je het supermarktdrama-dossier aan. Neem deze erbij!

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

het strafdossier
  • vandaag gaan jullie kennis maken met een strafdossier. Dit gaan we vandaag allereerst doen door de opbouw van een strafdossier te bekijken

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jullie strafdossier bestaat eigenlijk uit 4 onderdelen en wel de volgende:
Het procesdossier;
Het voegingsformulier benadeelde;
de dagvaarding;
Het uittreksel justitiële documentatie.
Kijk naar het dossier en geef aan waar de dagvaarding begint.

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke informatie vindt de verdachte in de dagvaarding?

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk goed heeft de verdachte volgens het 1e tll feit vernield?

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Gaat het bij de tll feiten om schuld of opzet? Geef aan waaruit dit blijkt?

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De andere drie onderdelen vh dossier

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In welk van de 4 onderdelen van het dossier zal de rechter het bewijs moeten vinden voor de tll feiten?
A
dagvaarding
B
uittreksel justitiële documentatie
C
procesdossier
D
voegingsformulier benadeelde

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is nu eigenlijk het voegingsformulier benadeelde en is dit altijd onderdeel van een strafdossier?

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het belang van het uittreksel justitiële documentatie voor de strafzaak?

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vermogensdelicten
Vermogensdelicten zijn delicten waarbij de dader zich geld of goederen uit het vermogen van het slachtoffer toe-eigent. 

Het bekendste vermogensdelict is diefstal (art. 310 Sr), dat eerder deze les al uitgebreid aan bod is gekomen. 

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Diefstal met braak (art. 311 Sr) of geweld(art. 312 Sr)
De dief krijgt meer straf (strafverzwaring) als er bijzondere omstandigheden zijn waaronder de diefstal is gepleegd.
art. 311 Sr: met braak
  • Bijv. Twee mannen breken in de nacht in en stelen een iMac uit het huis.
art. 312 Sr: met geweld
  • Bijv. Een man slaat een oud vrouwtje en pakt dan haar tas af.

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het verschil tussen diefstal en verduistering is maar heel klein. Op één bestanddeel na lijken de strafbepalingen precies op elkaar. 
Welk bestanddeel hoort bij diefstal, welk bij verduistering?
diefstal, art. 310 Sr
verduistering, art. 321 Sr
wegnemen = fysiek afpakken
anders dan door misdrijf onder zich hebben = al op een nette manier in je macht hebben
Voorbeeld: Een man  werkt als timmerman en neemt dagelijks de werkbus en het gereedschap mee naar huis. Hij stopt met de baan omdat hij het niet meer leuk vindt zo, maar geeft de spullen niet terug.
Voorbeeld: Twee jongens nemen een scooter mee van een onbekende die zo stom was haar sleutels in het contact te laten zitten. 

Slide 39 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Andere vermogensdelicten
Afpersing, art. 317 Sr: iemand door geweld dwingen geld af te geven
Chantage, art. 318 Sr: iemand dwingen geld af te geven door te dreigen iets bekend te maken wat het slachtoffer niet wil
Oplichting, art. 326 Sr: Door bedrog iemand ertoe brengen dat hij geld afgeeft

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

We hebben nu meerdere vermogensdelicten besproken, wat is nu het verschil tussen diefstal met geweld en afpersing?

Slide 41 - Open vraag

Het onderscheid bestaat erin dat de dader van dit misdrijf de goederen niet wegneemt maar doet afgeven, als gevolg van geweld of bedreiging
Maak nu van Hoofdstuk 4 de volgende opdrachten:

XXXX

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies