Wat moeten we nu echt weten?
Het weer is de toestand van de …. om ons heen.
Het weer wordt gemaakt door drie weerelementen, namelijk
….
….
….
De temperatuur in het noorden van Nederland is ..... (hoger/ lager) dan in het zuiden en aan de kust is het in de zomer ....(warmer/ kouder) dan in het oosten.
Er bestaan verschillende voorbeelden van neerslag. Deze vijf ken ik: 1….., 2….., 3……, 4....., 5.......
Op hooggelegen plekken in Nederland regent het .... (vaker/ minder) dan in laag gelegen plekken.
De wind komt in Nederland meestal uit het ..... (zuidwesten/ Noordoosten).
Aan de kust waait het ..... (harder/ zachter) dan boven land.