HA1A - Meewerkend voorwerp les 1

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Welkom!

In deze les:

- Stillezen

- Terugkijken werkwoordsspelling

- Zinsdelen

Stillezen

Terugkijken op spelling

Welke woorden horen er in de zin en welke vorm of tijd van het werkwoord heb je nodig.

De jongen kreeg een slecht gevoel van de ...... (dealen) drugs

1. dealende
2. gedealde
3. dealt

De jongen kreeg een slecht gevoel van de ...... (dealen) drugs

1. ott
2. ovt
3. vtt
4. ott

De jongen kreeg een slecht gevoel van de ...... (dealen) drugs

1. pvvt
2. pvtt
3. vd
4. od

In de wachtkamer heeft een .... (niezen) pupje gezeten

1. Niezen
2. niezende
3. geniest
4. niesend

In de wachtkamer heeft een .... (niezen) pupje gezeten

1. pvtt
2. pvvt
3. vd
4. od

In de wachtkamer heeft een .... (niezen) pupje gezeten

1. ott
2. ovt
3. vtt
4. vvt

Vlak voor sluitingstijd verkocht de juwelier nog een dure ring aan een klant.

1. ontvanger = juwelier
2. ontvanger = dure ring
3. ontvanger = een klant
4. ontvanger = sluitingstijd

De artiest toonde zijn kunsten aan een enthousiast publiek

1. ontvanger = de artiest
2. ontvanger = een enthouiast publiek
3. ontvanger = zijn kunsten

Binnenkort zal de gemeente de verouderde wijk een opknapbeurt geven

1. ontvanger = binnenkort
2. ontvanger = de gemeente
3. ontvanger = de verouderde wijk
4. ontvanger = een opknapbeurt

De ober heeft voor Xavier een glas verse jus d’orange ingeschonken

1. ontvanger = de ober
2. ontvanger = xavier
3. ontvanger = een glas verse jus
4. ontvanger = ingeschonken

Het meewerkend voorwerp:

In een zin hebben de verschillende onderdelen, verschillende rollen. 

Onderwerp is de handelaar

Gezegde is de handeling

Lijdend voorwerp ondergaat iets

meewerkend voorwerp ontvanger

-> filmpje site

Het meewerkend voorwerp:

Staat vaak aan of voor bij

Als het er niet staat, kun je het toevoegen

Antwoord op de vraag:

Aan wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

(onthoud het pannekoeken bakken, hou je aan die volgorde!)

Het meewerkend voorwerp:

Antwoord op de vraag:

Aan/voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Het bloemetje heb ik voor mijn oma gekocht.

PV = heb                                                 LV = het pupje

OW = ik (wie heeft iets gekocht?)   MV = voor mijn oma

Gez = heb gekocht                           

Aan de slag:

Maak jouw eigen leerlijn grammatica zinsdelen H5  meewerkend voorwerp

Wanneer: Deze les en de komende les