1 tussen twee gezegdes (samengestelde zin)
Als je klaar bent, mag je het gerecht opeten.2 in een opsomming
Meng de komkommer met de sla, de tomaten, de uitjes en de dressing.3 tussen twee bijvoeglijke naamwoorden
Dat is een mooie, rode auto.
4 bij woorden als toch, ja, hoor en oké
Ja, ik bel je morgen. Dat is goed, toch?
5 voor voegwoorden als ze midden in de zin staan (zoals want, maar, omdat)
Ik trek een droge broek aan, want ik ben natgeregend.