Paragraaf 3.6 De woonomgeving

3.6 de Woonomgeving




H3 stedelijke gebieden
Domein Leefomgeving
H4
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

3.6 de Woonomgeving




H3 stedelijke gebieden
Domein Leefomgeving
H4

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
  • Je weet welke maatregelen een positief gevolg hebben voor de leefbaarheid in een wijk.
  • Je begrijpt hoe kenmerken van woningen, bewoners en omgeving samenhangen.
  • Je kunt maatregelen noemen waarmee het gemeentelijk bestuur de sociale cohesie in een wijk kan bevorderen.

Slide 2 - Tekstslide

Je geheugen opfrissen
Een paar vragen over paragraaf 3.5

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het verband tussen het woningkenmerk 'eigendom' en de kwaliteit van een buurt'?

Slide 4 - Open vraag

Wat kan het gevolg zijn voor de bewonerssamenstelling van een buurt als alle huurwoningen worden verkocht? (oorzaak-gevolg)

Slide 5 - Open vraag

Een voorbeeld van een juiste beschrijving:
-als alle huurwoningen in een buurt worden verkocht kunnen de bewoners met een laag inkomen niet meer in de buurt blijven wonen (oorzaak)

-waardoor het gemiddeld inkomen per huishouden in de buurt toeneemt / waardoor de buurt op sociaal-economisch vlak minder divers wordt.

Slide 6 - Tekstslide

Leefbaarheid
  • Leefbaarheid: hoe aantrekkelijk en/of geschikt een gebied of gemeenschap is om er te wonen, of te werken. Vaak gemeten in onderhoud, veiligheid en vervuiling. 

Beïnvloed door: 
  • Sociale veiligheid: de mate van veiligheid binnen een samenleving. 
           -> objectief: feitelijke cijfers van politie.
           -> subjectief: gevoel/beleving van de mensen.
  • Sociale cohesie: gevoel van saamhorigheid. 


Slide 7 - Tekstslide

Woonomgeving
De directe omgeving van woningen: stoep, straat, plantsoen, voorgevel, balkon tuin etc.

Openbare ruimte: bedoeld voor iedereen, maar van niemand. 
Hoe dan toch veiligheid creëren, om leefbaarheid te behouden/verbeteren?
  • Toegankelijkheid
  • Onderhoud
  • Overzichtelijkheid
  • Toezicht

Slide 8 - Tekstslide

Algemene regels
  • Leefbaarheid: samenhang tussen kenmerken van de bewoners, de woningen en de woonomgeving.
  • Wijken rond stadscentrum: vaak slechtere objectieve veiligheid
  • Vinexwijken: vaak minder voorzieningen dan oudere wijken
  • Leefbaarheid en sociale veiligheid in de buurt: samenhang met sociale cohesie en de sociale netwerken in die buurt.
  • Beleving van de openbare ruimte en sociale veiligheid van de woonomgeving gedeeltelijk subjectief:  samenhang persoonskenmerken als leeftijd en geslacht. 

Slide 9 - Tekstslide

De openbare ruimte
Toegankelijkheid
  • Is de ruimte voor iedereen toegankelijk?
  • Is de ruimte tussen bepaalde tijden verboden?
  • Bestemmingsverkeer?

Slide 10 - Tekstslide

Onderhoud

Slide 11 - Tekstslide

Overzichtelijkheid
Bij welke inrichting van de ruimte voel jij je veilig?

Slide 12 - Tekstslide

Toezicht
Voel je je veiliger bij aanwezigheid van ordehandhavers of meer bij camera's 

Slide 13 - Tekstslide

Buurtprofiel
Bij het buurtprofiel wordt gelet op woningkenmerken, bewonerskenmerken én de woonomgeving! De leefbaarheid van een wijk is afhankelijk van deze 3 variabelen. 

Als het om woonomgeving gaat kijken we naar: de straat, het plantsoen, de stoep, maar ook de voortuinen, balkons en voorgevels van de huizen. De leefbaarheid in Nederland is gemiddeld goed, maar vooral in de grote steden scoren sommige buurten slecht. Hinder van harde muziek op ongewone tijden, intimidatie door dronken zwervers, zwerfvuil of hondenpoep verzieken de leefbaarheid in een buurt.

Slide 14 - Tekstslide

Lesdoel
  • Je weet welke maatregelen een positief gevolg hebben voor de leefbaarheid in een wijk.
  • Je begrijpt hoe kenmerken van woningen, bewoners en omgeving samenhangen.
  • Je kunt maatregelen noemen waarmee het gemeentelijk bestuur de sociale cohesie in een wijk kan bevorderen.

Slide 15 - Tekstslide

Heb je nog vragen over paragraaf 3.6? En zo ja, welke vraag heb je?

Slide 16 - Open vraag