A/an/the

Aims
At the end of this lesson;
- you know what articles are
- you know when to use an article
- you know the difference between a/an
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Aims
At the end of this lesson;
- you know what articles are
- you know when to use an article
- you know the difference between a/an

Slide 1 - Tekstslide

In het Engels heb je de lidwoorden a, an en the.
Wat zijn de Nederlandse lidwoorden?

Slide 2 - Open vraag

a, an + the
A en an betekenen beide ‘een’ (lidwoord)
The betekent 'de/het' (lidwoord)

Slide 3 - Tekstslide

A/an
Je gebruikt ‘a’ wanneer:
Een woord begint met een medeklinker geluid (n, p, b, d etc)
VB: A car, a banana, a dolphin
Je gebruikt ‘an’ wanneer:
- Een woord begint met een klinker geluid (a, o, e, i etc)
VB: An apple, an eagle, an umbrella

Slide 4 - Tekstslide

A/an
Als je goed gezien hebt zei ik dat het ging om (mede)klinker klanken/geluiden. Vaak kan je aan de spelling wel zien of het a/an moet zijn, maar als je het zeker wilt weten dan moet je kijken naar hoe je het uitspreekt
Instinkers:
A university (je spreekt het uit als juniversity)
An hour (je spreekt de ‘h’ niet uit)

Slide 5 - Tekstslide

The
The gebruik je als je naar iets specifieks wil verwijzen. 

The flu is terrible
The trip was amazing. -> specifiek naar een plek als je zegt ‘a trip’ dan is het een willekeurige trip

Slide 6 - Tekstslide

Kies uit: a/an/the/x (x= niks)
I want ..... new laptop
A
a
B
an
C
the
D
x

Slide 7 - Quizvraag

Kies uit: a/an/the/x (x= niks)
I'm eating ..... apple
A
a
B
an
C
the
D
x

Slide 8 - Quizvraag

Kies uit: a/an/the/x (x= niks)
I have ..... flu
A
a
B
an
C
the
D
x

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Aims
At the end of this lesson;
- you know what articles are
- you know when to use an article
- you know the difference between a/an

Slide 11 - Tekstslide

En, snap je alles?
A
Ja
B
Nee
C
Na extra oefenen wel

Slide 12 - Quizvraag