M2A P3les 1

Vandaag
- Bespreken wij de planning voor de laatste periode
- Nemen wij de toets door en ronden wij periode 2 af
- Maken wij een luisteropdracht
- Herhalen wij het verschil tussen de werkwoorden voor zijn: ser, estar en hay

Wij maken: 3.11-3.14



1 / 55
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 55 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
- Bespreken wij de planning voor de laatste periode
- Nemen wij de toets door en ronden wij periode 2 af
- Maken wij een luisteropdracht
- Herhalen wij het verschil tussen de werkwoorden voor zijn: ser, estar en hay

Wij maken: 3.11-3.14



Slide 1 - Tekstslide

Planning periode 3
1. 5 SOs en 1 "inhaal SO"
2. Luistertoets (tijdens de les) - meerkeuze ABCD, enkele open vragen
3. Toets (tijdens de toetsweek)
     - ser, estar, hay
     - tener (que), querer, poder  (hebben, moeten, willen, kunnen)
     - woordvolgorde (zinnen maken)
     - plaatsbepaling (weg wijzen)
     - telefoongesprek
     - futuro







Slide 2 - Tekstslide

Planning periode 3
14-4 SO1
12-5 SO2
15-5 SO3
26-5 SO4
2-6 SO5
5-6 Luistertoets en "inhalen" SO6
9-6 Oefentoets
Praktijkexamens en toetsweek







Slide 3 - Tekstslide

De toets

Slide 4 - Tekstslide

zijn (ser - estar - hay)

Slide 5 - Tekstslide

zijn (ser - estar - hay) de regel
Er is/ er zijn            > hay (vaste vorm)
Zich bevinden      > estar (rijtje leren)
Andere gevallen  > ser (rijtje leren)

Voorbeelden van ser : eigenschappen, kleuren, beroepen, komen uit (ser de), karakter
UITZONDERING: estar voor tijdelijke situaties


Slide 6 - Tekstslide

zijn (ser - estar - hay) de regel
Hay muchas tiendas de moda en La Haya.
Zara está en Wagenstraat.
Zara es una marca española.

Hay once jugadores en el campo de fútbol.
Cody Gakpo está fuera de juego.
Frenkie de Jong está lesionado.
Justin Bijlow es el portero.




Slide 7 - Tekstslide

Ser = zijn (ser de = komen uit)
yo
soy
eres
él, ella, usted
es
nosotros
somos
vosotros
sois
ellos, ellas, ustedes
son

Slide 8 - Tekstslide

Ser
Ser = zijn

Slide 9 - Tekstslide

Estar
                  Estar = zijn/zich bevinden



ik ben
Jij bent
hij/zij/ het is/ u bent
Wij zijn
Jullie zijn
Zij zijn
Yo
Él/ella/usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ellas/ustedes
estoy
estás
está
estamos
estáis
están

Slide 10 - Tekstslide

ESTAR

Slide 11 - Tekstslide

Ik ben op school.
A
ser
B
estar
C
hay

Slide 12 - Quizvraag

Ik ben student.
A
ser
B
estar
C
hay

Slide 13 - Quizvraag

Is er een hotel in de buurt?
A
ser
B
estar
C
hay

Slide 14 - Quizvraag

Er zijn drie hotels in de straat
A
ser
B
estar
C
hay

Slide 15 - Quizvraag

Hotel Isabel ligt in de Marialaan.
A
ser
B
estar
C
hay

Slide 16 - Quizvraag

Hotel Isabel ligt aan zee.
A
ser
B
estar
C
hay

Slide 17 - Quizvraag

Er zijn 104 kamers in Hotel Isabel.
A
ser
B
estar
C
hay

Slide 18 - Quizvraag

Barcelona is in Spanje.
A
ser
B
estar
C
hay

Slide 19 - Quizvraag

Barcelona is niet de hoofdstad van Spanje.
A
ser
B
estar
C
hay

Slide 20 - Quizvraag

¡Hola!
10.30-11.30u les
Uitleg over zinsopbouw
Je maakt 3.12-3.15 en 3.18 en luisteropdracht 1 in LessonUp (komt in Teams)



Slide 21 - Tekstslide

Hotel Isabel is groot.
A
ser
B
estar
C
hay

Slide 22 - Quizvraag

es - está - hay
1. Juan ... cocinero.
2. En el hotel ... tres cocinas.
3. El hotel ... muy grande y moderno.
4. La habitación ... en la planta baja.
5. Josefina ... en la cocina.
6. La piscina ... fría.
7. La recepcionista siempre ... muy alegre.

Slide 23 - Tekstslide

Checklist: zinnen maken
- Zit er een vervoegd werkwoord in de zin?
- Staan alle werkwoorden bij elkaar?
- Als de zin ontkennend is, staat de "no" voor de persoonsvorm?
- Staat de plaats óf helemaal vooraan óf helemaal achteraan
- Lidwoord - zelfstandig naamwoord - bijvoeglijk naamwoord :
  staan ze allemaal in hetzelfde geslacht en aantal? (el chicas guapa)
- denk aan vaste combinaties als "ir a" en "tener que"
- meewerkend voorwerp + lijdend voorwerp + werkwoord
- Bij vragen: staat er een vraagteken achter én voor de zin?
  En staat er een streepje op het vraagwoord? (qué, cuál, cuándo, etc)



Slide 24 - Tekstslide

Checklist: zinnen maken
Vamos a la playa en Kijkduin.
Pasamos las vacaciones en Holanda.
Mañana quiero viajar a España. 
Las chicas inteligentes van a visitar el bar moderno.
Los chicos guapos quieren salir a la discoteca grande.
Se lo voy a explicar.
Tiene que dejar las llaves en la recepción mañana.

Slide 25 - Tekstslide

La tarea 
Wat?
Maak opdracht 3.12-3.15 en 3.18
Hoe?
In tweetallen
Tijd?
tot einde les
Hulp?
Bekijk de zinnen die je vertaald hebt op pag 51-53
Klaar?
:-)

Slide 26 - Tekstslide

zijn (ser - estar - hay) de regel
Er is/ er zijn            > hay (vaste vorm)
Zich bevinden      > estar (rijtje leren)
Andere gevallen  > ser (rijtje leren)

Voorbeelden van ser : eigenschappen, kleuren, beroepen, komen uit (ser de), karakter


Slide 27 - Tekstslide

¡Bienvenidos!

Slide 28 - Tekstslide

Hoy
- Wij oefenen luistervaardigheid
- Wij herhalen de werkwoorden van zijn
- Wij kijken opdracht 3.12-3.15 en 3.18 na
- Wij maken SO1
- Wij herhalen hoe je de weg vraagt en wijst

Slide 29 - Tekstslide

ESTAR

Slide 30 - Tekstslide

Verschillen
ser :   vaste eigenschappen die je niet snel verandert, zoals  
            kleuren, beroepen, komen uit (ser de), karakter

estar: tijdelijke toestanden, zoals emoties


Slide 31 - Tekstslide

Verschillen - plaatsen
hay :        onbepaald onderwerp, te herkennen aan
               - un / una / unos / unas
               - getallen (dos, veinte)
                - mucho / poco

estar:      bepaald onderwerp, te herkennen aan
               - el / la / los / las  
               - namen


Slide 32 - Tekstslide

Tarea
Wat?
Maak opdracht 3.20-3.23
Hoe?
In tweetallen
Tijd?
25 minuten
Hulp?
boek
Eerder klaar?
Bereid dan de eindopdracht voor

Slide 33 - Tekstslide

Tarea final - gesprek
Wat?
Bereid de route van de ingang naar een willekeurige plek op de kaart op pag 66 voor.
Leg deze uit aan je buur, zonder te zeggen waar je heen gaat. Komen jullie op dezelfde eindbestemming?
Hoe?
Individueel
Tijd?
5 minuten
Hulp?
boek
Eerder klaar?
:-)

Slide 34 - Tekstslide

  1. Vertel waar het gesprek over gaat.
  2. Waar wil hij boeken?
  3. Hoeveel dagen wil ze logeren?
  4. Over het eten… Wat wil hij hebben, half pension of volpension?
  5. Hoe kan hij betalen? 




Slide 35 - Tekstslide

  1. Wat wil de man als voorgerecht en wat wil de vrouw als voorgerecht?
  2. Wat willen ze graag nog bij het voorgerecht hebben?
  3. Wat nemen ze beide als hoofdgerecht?
  4. Welk nagerecht willen ze?
  5. Wat bestellen ze nog meer? 







Slide 36 - Tekstslide

Zijn (ser - estar - hay)
  1. Flamenco is een Spaanse dans.
  2. Flamenco komt uit Andalusië.
  3. Andalusië is in het zuiden van Spanje.
  4. Er zitten vaak stippen op een flamencojurk.
  5. Flamenco is erg passievol.
  6. Er zijn dans, zang, gitaar en castagnettes bij flamenco.
  7. Paco Peña is een beroemde flamenco gitarist

Slide 37 - Tekstslide

El salmorejo (g / f)
  1. Es una especialidad mexicana.
  2. Se toma de primer plato.
  3. Se toma en enero o febrero.
  4. Se toma caliente.
  5. Lleva muchas verduras.
  6. Los vegetarianos lo pueden comer.
  7. Se come con jamón y huevo. 

Slide 38 - Tekstslide

El salmorejo
Is romiger dan Gazpacho.
Gazpacho bevat vaak tomaat en andere rauwe groente. Salmorejo bestaat uit tomaat en brood


Slide 39 - Tekstslide

Zijn (ser - estar - hay)
  1. Gazpacho is een Spaanse soep.
  2. Gazpacho komt uit Andalusië.
  3. Andalusië is in het zuiden van Spanje.
  4. Gazpacho is een koude soep.
  5. Gazpacho is erg lekker.
  6. Hoe vind jij de gazpacho?
  7. In veel restaurants staat gazpacho op het menu.

Slide 40 - Tekstslide

Drie manieren om over de toekomst te praten
1) met de presente           Este verano me quedo en casa.

2) met ir a + infinitivo      Este verano voy a viajar por Perú.

3) met de futuro                Dentro de un par de meses haré mis 
                                                  prácticas en un hotel y viviré en  
                                                  Valencia.

Slide 41 - Tekstslide

¿Cuándo lo usamos?

Slide 42 - Tekstslide

FUTURO IMPERFECTO

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Zet de werkwoorden in de futuro:

1. Las chicas caminan a Barcelona. 
2. Yo tengo unas buenas vacaciones.
3. El señor Gomez llama al técnico.
4. Nosotros vivimos en España.
5.Reservo el apartamento 
6.¿escribe usted una carta de reclamación?

Slide 45 - Tekstslide

respuestas
1. caminarán
2.tendré
3.llamará 
4.viviremos
5.reservaré
6.escribirá 

Slide 46 - Tekstslide

1. Wat zal er i.v.m. de grote hitte vandaag gebeuren?
2. Welke informatie wordt er over de openingstijden van het zwembad gegeven?
3. Waar vindt de disco voor de kinderen plaats?
4. Wat is er vanavond vanaf 23.00 uur voor de volwassenen te doen? Waar vindt dat plaats?
5. Wat wordt er morgenvroeg georganiseerd?

Slide 47 - Tekstslide

Luisteropdracht 3.3
Situatie: Tijdens een werkoverleg op je stageplaats in Spanje is Carlos, één van de collega’s
                aan het woord.

Slide 48 - Tekstslide

Luisteropdracht 3.3
1. Wat vindt Carlos echt vervelend?
    a. dat er zo hard gewerkt moet worden.
    b. dat hij zoveel moet overwerken.
    c. dat hij op de eerste vakantiedag ook nog moet werken.
    d. dat hij geen vakantie kan opnemen.


Slide 49 - Tekstslide

Luisteropdracht 3.3
2. Hoe had het probleem volgens Carlos voorkomen kunnen worden?
   a. door tijdig te overleggen.
   b. door meer personeel in te zetten
   c. door beter te plannen
   d. door beter het werk te verdelen
  

Slide 50 - Tekstslide

Luisteropdracht 3.3
3. Wat is het gevolg voor Carlos?
    a. Hij moet vroeg beginnen en geen pauzes nemen
    b. hij moet ’s avonds ook gaan werken en kan daardoor niet met zijn vrouw eten
    c. hij kan niet vanavond naar de bioscoop want hij moet werken
    d. hij maakt veel extra uren en kan daardoor niet tussendoor naar huis

  


Slide 51 - Tekstslide

Luisteropdracht 3.3
4. Hoeveel uur moet Carlos vandaag werken?
    a. 11 uur
    b. 10 uur
    c. 12 uur
    d. 7 uur


Slide 52 - Tekstslide

Checklist: zinnen maken
- Zit er een vervoegd werkwoord in de zin?
- Staan alle werkwoorden bij elkaar?
- Als de zin ontkennend is, staat de "no" voor de persoonsvorm?
- Staat de plaats óf helemaal vooraan óf helemaal achteraan 
- Lidwoord - zelfstandig naamwoord - bijvoeglijk naamwoord : staan ze allemaal in hetzelfde geslacht en aantal? (el chicas guapa)
- denk aan vaste combinaties als "ir a" en "tener que"
- meewerkend voorwerp + lijdend voorwerp + werkwoord 


Slide 53 - Tekstslide

Checklist: zinnen maken
Vamos a la playa en Kijkduin.
Pasamos las vacaciones en Holanda.
Mañana quiero viajar a España. 
Las chicas inteligentes van a visitar el bar moderno.
Los chicos guapos quieren salir a la discoteca grande.
Se lo voy a explicar.
Tiene que dejar las llaves en la recepción mañana.

Slide 54 - Tekstslide

Tarea
Wat?
Maak opdracht 4.05 gesprek 1, 2, 3
Voer daarna de gesprekjes
Hoe?
In tweetallen
Tijd?
20 minuten
Hulp?
-
Eerder klaar?
Laat het je docent horen en maak je de opdracht met zinnen maken

Slide 55 - Tekstslide