Kostprijs naar verkooprijs, Budgetresultaat

Constant
Variabel
huur gebouw
salaris uitzendkracht
grondstoffen
salaris directeur
interest
1 / 30
volgende
Slide 1: Sleepvraag
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Constant
Variabel
huur gebouw
salaris uitzendkracht
grondstoffen
salaris directeur
interest

Slide 1 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Integrale kostprijs formule
Integrale kostprijs =
______________________
______________________
+
Constante kosten
Normale productie
Variabel kosten 
Verwachte productie

Slide 2 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je wilt een huis kopen.
De …?... zoekt naar de meest gunstige lening voor de aanschaf van een huis en verzorgt het traject van de vraag t/m afsluiten.

A
taxateur
B
hypotheekadviseur
C
notaris
D
makelaar

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tegen welke koers geeft een bv/nv nieuwe aandelen uit?
A
Beurskoers
B
Emissiekoers
C
Nominale waarde

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kostprijs: € 4,00. Brutowinstopslag: 20%.
BTW 21%. De consumentenprijs is
A
€ 5,80
B
€ 5,81
C
€ 5,85
D
€ 5,75

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het budgetresultaat op variabele kosten bestaat uit
A
Efficiency resultaat + Prijsresultaat
B
Efficiency resultaat + Prijsresultaat + Bezettingsresultaat
C
Efficiency resultaat
D
Prijsresultaat

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Budgetresultaten 
Standaard kostprijs = C/N + V/B 

Bezettingsresultaat 
Prijsresultaat 
Efficiencyresultaat 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het doel van het berekenen van prijs- en efficiency resultaten?
A
Fijne rekensommen voor de boekhouder
B
Vaststellen of het bedrijf winstgevend is
C
Stuurinformatie voor het management
D
Verwerken in de balans

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

 Efficiencyresultaten
Standaardnormen --> voorcalculatie
Deze gaan we vergelijken met de nacalculatie (werkelijk)

De vraag is: hoeveel is er werkelijk verbruikt t.o.v. de norm ?
Het gaat hier om hoeveelheden en niet om prijzen. 
Dus: de hoeveelheid arbeidsuren, het aantal liters verf etc. etc.

Stel:    Het werkelijk verbruik   >  toegestaan verbruik (de norm)   
Dan is er sprake van een nadelig efficiencyresultaat 
Verbruik < toegestaan verbruik    efficiencyresultaat (voord.)

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een prijsresultaat?
A
Gekochte grondstof blijkt duurder of goedkoper te zijn
B
De korting door inkoop van grote hoeveelheid grondstof
C
Het verschil tussen de werkelijke betaalde prijs en de standaardprijs
D
Het verschil tussen de voorcalculatie en de nacalculatie

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Rechts geeft het verloop van de lasten van een annuïteitenhypotheek weer
B
Rechts geeft het verloop van de lasten van een lineaire hypotheek weer

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Prijsresultaten
Ook bij de prijzen kunnen zich verschillen voordoen tussen voorcalculatie (toegestaan) en nacalculatie (werkelijk)

Prijsresultaat =
(sp - wp) x wh 
sp = standaard/toegestane prijs
wp =  werkelijke prijs
wh  = werkelijke hoeveelheid
Als wp < sp dan een voordelig prijsresultaat
Als wp > sp dan een nadelig prijsresultaat

Zie voorbeeld 32.7 Theorieboek 2, blz. 122
het budget = toegestane kosten
het budgetresultaat = werkelijke - toegestane kstn

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat bepaalt het bezettingsresultaat?
A
Het aantal klanten.
B
Hoeveel meer of minder verkoop dan normaal.
C
Hoeveel onverkochte spullen je weggooit.
D
Hoeveel kosten ik maak om te kunnen verkopen.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bezettingsresultaat in grafiek

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kostprijs product X is als volgt samengesteld:
- variabele machinekosten 1/6 uur a € 60 = €10
- constante machinekost.  1/6 uur a € 90 = € 15
Normale productie is 60.000 stuks per jaar 

Gegevens voor nacalculatie
Productie maand januari bedroeg 4.800 stuks
Variabele machinekosten € 47.190 voor 780 uur
Constante machinekosten € 77.000

Uitkomst berekeningen:
- Toegestane constant kosten p/mnd € 75.000
- Normale productie uren machine 833,33
Bezettingsresultaat
(w-n) x c/n = .............................

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kostprijs product X is als volgt samengesteld:
- variabele machinekosten 1/6 uur a € 60 = €10
- constante machinekost.  1/6 uur a € 90 = € 15
Normale productie is 60.000 stuks per jaar 

Gegevens voor nacalculatie
Productie maand januari bedroeg 4.800 stuks
Variabele machinekosten € 47.190 voor 780 uur
Constante machinekosten € 77.000

Uitkomst berekeningen:
- Toegestane constant kosten p/mnd € 75.000
- Normale productie uren machine 833,33
Bezettingsresultaat
(w-n) x c/n = 
(780-833,33) x € 90 = € 4.800 nadelig


Let op: eenheid in uren, gebruik ook prijs per uur!!

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een negatief bezettingsresultaat is:
A
het verschil tussen de begrote en werkelijke constante kosten bij een hogere bezetting
B
het verschil tussen de begrote en werkelijke totale kosten bij een hogere bezetting
C
het deel van de constante kosten dat niet gedekt is omdat de werkelijke bezetting afwijkt van de verwachte bezetting
D
het deel van de constante kosten dat niet gedekt is omdat de werkelijke bezetting afwijkt van de normale bezetting

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nacalculatie met werkelijke gegevens
       Je kunt het gerealiseerde budgetresultaat en het gerealiseerde
        bedrijfsresultaat berekenen. 
Gerealiseerd verkoopresultaat = werkelijke afzet x (verkoopprijs - kostprijs)
Gerealiseerd budgetresultaat = (werkelijke afzet x kostprijs)- werkelijke kosten
(Gerealiseerd) verkoopresultaat + budgetresultaat = nettowinst

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nettowinst
afzet x inkoopprijs
Dit is (meestal) een percentage van de inkoopprijs
Omzet min Inkoopwaarde v.d. omzet
Brutowinst min bedrijfskosten
Interest-opbrengsten min Interestkosten
Brutowinst min Nettowinst
afzet x verkoopprijs
Dat is juist
Bedrijfs-resultaat
Inkoopwaarde v.d. omzet
Brutowinstopslag
Brutowinst
Nettowinst
Financierings-resultaat
Bedrijfskosten
Omzet
De balansposten zijn altijd exclusief btw vermeld

Slide 19 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

een negatief bezettingsresultaat is:
A
het verschil tussen de begrote en werkelijke constante kosten bij een hogere bezetting
B
het verschil tussen de begrote en werkelijke totale kosten bij een hogere bezetting
C
het deel van de constante kosten dat niet gedekt is omdat de werkelijke bezetting afwijkt van de verwachte bezetting
D
het deel van de constante kosten dat niet gedekt is omdat de werkelijke bezetting afwijkt van de normale bezetting

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

omzet
verkoopprijs
nettowinst
brutowinst
consumentenprijs
afzet × verkoopprijs =
inkoopprijs + brutowinstmarge
verkoopprijs + btw
omzet  – inkoopprijs
brutowinst – bedrijfskosten

Slide 21 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hier zie je een formule die hoort bij het een kengetal over ...
A
liquiditeit
B
solvabiliteit
C
rentabiliteit

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De kostprijs van een scooter is €950,-. De brutowinstmarge is 45%, de btw is 21%.
Wat wordt de brutoverkoopprijs?
A
427,50
B
1377,50
C
1666,78
D
1149,50

Slide 27 - Quizvraag

950/100 x 45 = 427,50 (brutowinst)
950 + 427,50 = 1377,50 (nettoverkoopprijs)
1377,50/100 x 21 = 289,28 (btw)
1377,50 + 289,28 = 1666,78 (brutoverkoopprijs)
Brutoverkoopprijs en consumentenprijs is hetzelfde!
De kostprijs van een jas is €60. De brutowinstopslag is 40% van de verkoopprijs. Wat is de consumentenprijs?
A
€84
B
€101,64
C
€91,56
D
€121,00

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

AFM
DNB
ACM
Er moeten niet teveel banken fuseren. 
Wordt er duidelijke info gegeven?
Bankvergunning verlenen

Slide 29 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat geeft liquiditeit aan?
timer
0:30
A
De mate waarin je in staat bent aan je kortlopende verplichtingen te voldoen
B
Of je in staat bent met je bezittigen je schulden af te lossen
C
Het geld wat je in kas hebt
D
De hoogte van je eigen vermogen

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies