Week 4, les 1

¡Bienvenidos!
Mevrouw de Cuba
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

¡Bienvenidos!
Mevrouw de Cuba

Slide 1 - Tekstslide

¡Bienvenidos a la clase de español!
Capítulo 2: ¡Qué aproveche!

Slide 2 - Tekstslide

Los objetivos 

- Aprender el verbo GUSTAR y de vraagwoorden
- Revisar el contenido del examen 
- Saber escribir con el verbo gustar y el pretérito perfecto

Slide 3 - Tekstslide


El programa de hoy: 

  • 5 min- bienvenidos 
  • 20 min - Presentaties 
  • 15 min - el verbo gustar 
  • 20 min - escritura 
  • 20 min - vraagwoorden 
  • Fin de la clase 


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

BEGINTAAK
¿Qué significan estas palabras?
¿Puedes deducirlo (afleiden) de otras lenguas?
(uit andere talen?)
1. Cocinar 
2. Necesitar
3. la lechuga 
4. la bebida
5. delicioso/-a

Slide 6 - Tekstslide

¡A trabajar!


¿Qué? Ejercicio 26 y 27 blz. 68-69
¿Cómo? individualmente  
¿Tiempo? 15 minutos 
¿Objetivo? practicar con la comprensión lectora 


timer
15:00
1. Leesvaardigheid

Slide 7 - Tekstslide

Examen 08-02
Luistervaardigheid
Leesvaardigheid
Preterito perfecto 
Het werkwoord gustar kunnen vervoegen
Vraagwoorden
Schrijfvaardigheid--> brief schrijven met het werkwoord gustar + el presente perfecto

Woordenschat heel hoofdstuk 2. 

Slide 8 - Tekstslide

Vraagwoorden
Welke vraagwoorden ken je?

Slide 9 - Tekstslide

Alsjeblieft
Het Nederlandse woord "alsjeblieft" heeft twee betekenissen, namelijk:
                          Als je iets vraagt       (Por favor)
                          Als je iets geeft          (Aquí tiene)

Voorbeeldzin: "Una Coca-Cola, por favor" 
                               "Aquí tiene" 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Cuánto,         Cuánta,         Cuántos,         Cuántas
+M, ev/ww    +V, ev            +M, mv             +V, mv
                                   ¿Cuánto dinero tiene en las manos?

                                                                             
                                                                   ¿Cuánta leche bebes tú cada día?              

                          
                            ¿Cuántos peces hay en la foto?
                                             
¿Cuántas horas de música tienes por semana?

Slide 12 - Tekstslide

Sleep de  vraagwoorden naar de juiste zin.
¿... te llamas?
¿... años tienes?
¿... está mi móvil?
¿... es tu número de teléfono?
Cómo
Cuántos
Dónde
Cuál

Slide 13 - Sleepvraag

De vraagwoorden. Sleep ze naar elkaar toe!
Hoe?
Wat?
Wie?
Wanneer?
Waar?
¿Cómo?
¿Qué?
¿Quién(es)?
¿Cuándo?
¿Dónde?

Slide 14 - Sleepvraag

Kies de juiste vraagwoord:

¿_______va a comer pizza? Ana va a comer pizza.
A
Qué
B
Quién
C
Quiénes
D
Dónde

Slide 15 - Quizvraag

Kies de juiste vraagwoord:

¿_______van a comer pizza? Ana y Jan van a comer pizza.
A
Qué
B
Quién
C
Quiénes
D
Dónde

Slide 16 - Quizvraag


Kies de juiste vraagwoord:
¿_______está el móvil de Marta?
Está en su mochila
A
Qué
B
Quién
C
Quiénes
D
Dónde

Slide 17 - Quizvraag


Kies de juiste vraagwoord:
¿_______estás leyendo?
Estoy leyendo un libro de Harry Potter.
A
Qué
B
Quién
C
Quiénes
D
Dónde

Slide 18 - Quizvraag

waarom?
hoe?
waar?
welke?
wanneer?
¿por qué?
¿cuándo?
¿cómo?
¿dónde
¿cuál(es)

Slide 19 - Sleepvraag

¡A trabajar!
¿Qué?  Blz. 57-58 ejercicio 13 y 14
¿Cómo? Individual 
¿Tiempo? 15 minutos 
¿Objetivo? Repasar con los verbos


3. vraagwoorden
timer
15:00

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Gustar: Leuk/lekker vinden
GUSTAR
+ zelfstandig naamwoord
Me
Leuk vinden, lekker vinden, van iets/iemand houden
of + werkwoord

Slide 22 - Tekstslide

GUSTAR
GUSTAR
(yo)
me
gusta(n)
(tú)
te
gusta(n)
(él/ella)
le
gusta(n)
(nosotros)
nos
gusta(n)
(vosotros)
os
gusta(n)
(ellos/ellas)
les
gusta(n)

Slide 23 - Tekstslide

El verbo 
Gustar

Slide 24 - Tekstslide

Hoewel het een werkwoord is op -AR, is het anders dan de andere werkwoorden!

El verbo gustar
GUSTA
GUSTAN
en
Wat je leuk vindt is:
  • Enkelvoud
  • Werkwoord(en)
Wat je leuk vindt is:
  • Meervoud
Voorbeelden:
Me gusta el gato.
Ik vind de kat leuk.

Me gustan los perros
Ik vind de honden leuk

Me gusta hablar español 
Ik vind Spaans spreken leuk.




Meestal gebruik je alleen:

Slide 25 - Tekstslide

Het Spaanse werkwoord gustar is nooit alleen. Het werkwoord gustar geeft aan wat je leukt vindt. En daar voor komt altijd een meewerkend voorwerp, die geeft aan wie iets leuk vindt. 

Let op je gebruikt altijd een lidwoord (el/la/los/las), in het Nederlands doe je dat niet altijd.
Voorbeeld: Me gustan las pizzas > Ik hou van pizzas. 

Ik-vorm (yo) =    me gusta ...         +           me gustan ...
Jij-vorm (tú) =    te gusta ...           +            te gustan ...


El verbo gustar
Me gustan las patatas fritas.
¿Te gustan las patatas fritas?
VOORBEELD:
Ik hou van frietjes.
Hou jij van frietjes?

Slide 26 - Tekstslide

Me gustan las manzanas
Wie?
ik.
Wat?
Hetgeen wat mij bevalt is meervoud (appels).

Slide 27 - Tekstslide

te gusta bailar y cantar
Wie?
Jij.
Wat?
Hetgeen wat mij bevalt dansen en zingen (werkwoorden)

Slide 28 - Tekstslide

- ¿Qué te gusta hacer?  -> Me gusta hablar francés.

 - Me gustan los partidos de fútbol.

- ¿Qué te gusta comer?-> Me gusta comer pasta.

- Me gusta la biología.

 Ejemplos

Slide 29 - Tekstslide

- ¿Te gusta hacer deporte?  -> Sí, me gusta 

 - ¿Te gustan los partidos de fútbol?
 -> No, no me gustan



 Ejemplos

Slide 30 - Tekstslide

De voornaamwoorden bij gustar zijn:
A
me, te, se, nos os, se
B
me te, lo, la, nos, os los, las
C
me, te, le, nos ,os, les
D
mi, tu, su, nos ,os, su

Slide 31 - Quizvraag

¿Gusta of gustan?

Me (gustar) los deportes de aventuras.
A
gusta
B
gustan

Slide 32 - Quizvraag

¿Gusta o gustan?

¿Te (gustar) ir al instituto y aprender?
A
gusta
B
gustan

Slide 33 - Quizvraag

¿Gusta of gustan?

Aprender español nos (gustar)
A
gusta
B
gustan

Slide 34 - Quizvraag

¿Gusta of gustan?

A ella le (gustar) la biología y las matemáticas
A
gusta
B
gustan

Slide 35 - Quizvraag

¿Cuál es la frase correcta?
A
No me gusta hacer los deberes
B
Me no gusta hacer los deberes

Slide 36 - Quizvraag

¿Cuál es la frase correcta?
A
Salir de fiesta y bailar no nos gustan
B
Salir de fiesta y bailar no nos gusta

Slide 37 - Quizvraag

escribe una carta a tu amig@

timer
15:00
3. escritura
Begin met een groet.
Vraag hoe zijn/haar weekend was.
Vertel in welk restaurant je hebt gegeten (bedenk een leuke naam).
Zeg wat je hebt gegeten: voorgerecht, hoofdgerecht en toetje.
Zeg dat het heel lekker was.
Sluit af met een groet.
Je bent dit weekend uit eten geweest in een heel goed Mexicaans restaurant. Schrijf hierover een e-mailtje aan je beste vriend(in). Verwerk de volgende punten:

Slide 38 - Tekstslide

Vocabulario
timer
10:00

Slide 39 - Tekstslide

EXTRA: Vraagwoorden


Altijd een vraagteken voor en achter de zin zetten!!!

Klik HIER om extra te oefenen met de vraagwoorden!
timer
10:00

Slide 40 - Tekstslide

¡Buen trabajo!
¡Suerte!

Slide 41 - Tekstslide