Week 9, les 2

¡Bienvenidos!
Mevrouw de Cuba
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

¡Bienvenidos!
Mevrouw de Cuba

Slide 1 - Tekstslide

¿Cómo estás hoy?
Hoe gaat het vandaag?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

¡Bienvenidos a la clase de español!
Capítulo 2: ¡Qué aproveche!

Slide 3 - Tekstslide

Los objetivos 

- Repaso el verbo de los vraagwoorden
- Revisar el contenido del examen 
- Saber escribir con el verbo gustar y el pretérito perfecto

Slide 4 - Tekstslide


El programa de hoy: 

  • 5 min- bienvenidos  
  • 15 min - Leer
  • 20 min - Repaso
  • 25 min - gatentekst
  • 20 min -  Vocabulario
  • Fin de la clase 


Slide 5 - Tekstslide

Examen 12/13 - 12-2024
Luistervaardigheid
Leesvaardigheid
Preterito perfecto en de presente 
Het werkwoord gustar kunnen vervoegen
Vraagwoorden
Schrijfvaardigheid

Woordenschat hoofdstuk 2. 

Slide 6 - Tekstslide

BEGINTAAK
¿Qué significan estas palabras?
¿Puedes deducirlo (afleiden) de otras lenguas?
(uit andere talen?)
1. Cocinar 
2. Necesitar
3. la lechuga 
4. la bebida
5. delicioso/-a

Slide 7 - Tekstslide

¡A trabajar!


¿Qué? Ejercicio 26 y 27 blz. 68-69
¿Cómo? individualmente  
¿Tiempo? 15 minutos 
¿Objetivo? practicar con la comprensión lectora 


timer
15:00
1. Leesvaardigheid

Slide 8 - Tekstslide

                                    Vraagwoorden
waarom?    
¿Por qué?
wat?
¿Qué?
waar?
¿Dónde?
hoe?
¿Cómo?
Wanneer?
¿Cuándo?
Waarheen?
¿Adónde?
Waarvandaan
¿De dónde?
Wie?
¿Quién(es)?
Welke (+ww)?
¿Cuál(es)? Achter cuál komt een ww, vaak ser
Welke (+zelfstnw of ww)?
¿Qué?  Achter qué komt een zelfst.nw óf een ww. 
hoeveel
      ¿Cuánto(s)/-a(s)?

Slide 9 - Tekstslide

Cuál/ cuáles/ qué
  • Voor werkwoorden  gebruik je cuál / cuáles als je kunt kiezen, anders  qué
       ¿Cuál quieres?    /    ¿Qué quieres? 

  • Voor zelfstandig naamwoorden gebruik je qué 
       ¿Qué día es hoy?








Slide 10 - Tekstslide

Welk vraagwoord past in deze zin?

¿ _____________ cuestan las patatas?
A
Cómo
B
Qué
C
Cuánto
D
Dónde

Slide 11 - Quizvraag

Kies het juiste vraagwoord.
- ¿....no comes carne?
- porque soy vegetariano.
A
cuándo
B
por qué
C
quién
D
dónde

Slide 12 - Quizvraag

Welk vraagwoord past in deze zin?

¿ _____________ hermanos tienes?
A
Cómo
B
Qué
C
Cuántos
D
Dónde

Slide 13 - Quizvraag

Welk vraagwoord moet in de zin komen:

¿ __________ vamos a comer? En veinte minutos.
A
Dónde
B
Cuánto
C
Cuándo
D
Qué

Slide 14 - Quizvraag

Welk vraagwoord past in deze zin?

¿ _____________ te llamas?
A
Cómo
B
Qué
C
Cuánto
D
Dónde

Slide 15 - Quizvraag

Kies het juiste vraagwoord.
¿..... está el instituto?
A
¿Por qué?
B
¿Dónde?
C
¿Cuánto?
D
¿Qué?

Slide 16 - Quizvraag

Kies het juiste vraagwoord:
¿....... son tus platos favoritos?
A
¿Qué
B
¿Dónde
C
¿Cuáles
D
¿Cuál

Slide 17 - Quizvraag

Sleep de  vraagwoorden naar de juiste zin.
¿... quieres comer?
¿... años tienes?
¿... están mis llaves?
¿... es tu número de teléfono?
Qué
Cuántos
Dónde
Cuál

Slide 18 - Sleepvraag

Slide 19 - Tekstslide

De voornaamwoorden bij gustar zijn:
A
me, te, se, nos os, se
B
me te, lo, la, nos, os los, las
C
me, te, le, nos ,os, les
D
mi, tu, su, nos ,os, su

Slide 20 - Quizvraag

¿Gusta of gustan?

Me (gustar) los deportes de aventuras.
A
gusta
B
gustan

Slide 21 - Quizvraag

¿Gusta o gustan?

¿Te (gustar) ir al instituto y aprender?
A
gusta
B
gustan

Slide 22 - Quizvraag

¿Gusta of gustan?

Aprender español nos (gustar)
A
gusta
B
gustan

Slide 23 - Quizvraag

¿Gusta of gustan?

A ella le (gustar) la biología y las matemáticas
A
gusta
B
gustan

Slide 24 - Quizvraag

¿Cuál es la frase correcta?
A
No me gusta hacer los deberes
B
Me no gusta hacer los deberes

Slide 25 - Quizvraag

¿Cuál es la frase correcta?
A
Salir de fiesta y bailar no nos gustan
B
Salir de fiesta y bailar no nos gusta

Slide 26 - Quizvraag

PRETÉRITO 
PERFECTO

Slide 27 - Tekstslide

Pretérito perfecto

Slide 28 - Tekstslide

Onregelmatige voltooid deelwoord
decir  -----          dicho           (zeggen)
hacer -----          hecho         (doen/maken)
abrir -----            abierto        (openen)
volver  -----         vuelto          (teruggaan)
escribir----        escrito        (schrijven)
ver     ----             visto             (zien)
poner    ---         puesto        (plaatsen/neerzetten)
romper ----         roto               (breken)

Slide 29 - Tekstslide

Signaalwoorden (perfecto)
NUNCA = NOOIT                                                 HOY = VANDAAG
MUCHAS VECES = VAAK                                 ESTE FIN DE SEMANA = DIT WEEKEND                                      ESTA MAÑANA = DEZE OCHTEND
ALGUNA VEZ = OOIT/WEL EENS                  ESTE AÑO = DIT JAAR                      
TODAVÍA = NOG                                                  ESTE VERANO = DEZE ZOMER
UNA VEZ = EEN KEER                                       ESTE SIGLO = DEZE EEUW
DOS VECES = TWEE KEER                             
                                        

Verband met het heden. Tijd = niet afgesloten

Slide 30 - Tekstslide

¡A trabajar!
timer
10:00

Slide 31 - Tekstslide

Vocabulario / oefentoets

Slide 32 - Tekstslide

escribe una carta a tu amig@

Los deberes
Begin met een groet.
Vraag hoe zijn/haar weekend was.
Vertel in welk restaurant je hebt gegeten (bedenk een leuke naam).
Zeg wat je hebt gegeten: voorgerecht, hoofdgerecht en toetje.
Zeg dat het heel lekker was.
Sluit af met een groet.
Je bent dit weekend uit eten geweest in een heel goed Mexicaans restaurant. Schrijf hierover een e-mailtje aan je beste vriend(in). Verwerk de volgende punten:

Slide 33 - Tekstslide

¡Buen trabajo!
¡Suerte!

Slide 34 - Tekstslide