Week 5, les 1

¡Bienvenidos!
Mevrouw de Cuba
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

¡Bienvenidos!
Mevrouw de Cuba

Slide 1 - Tekstslide

¡Bienvenidos a la clase de español!
Capítulo 2: ¡Qué aproveche!

Slide 2 - Tekstslide

Los objetivos 

- Aprender el verbo GUSTAR y de vraagwoorden
- Revisar el contenido del examen 
- Saber escribir con el verbo gustar y el pretérito perfecto

Slide 3 - Tekstslide


El programa de hoy: 

  • 5 min- bienvenidos  
  • 15 min - Leer
  • 20 min - Repaso
  • 20 min -  Vocabulario
    /oefentoets
  • Fin de la clase 


Slide 4 - Tekstslide

BEGINTAAK
¿Qué significan estas palabras?
¿Puedes deducirlo (afleiden) de otras lenguas?
(uit andere talen?)
1. Cocinar 
2. Necesitar
3. la lechuga 
4. la bebida
5. delicioso/-a

Slide 5 - Tekstslide

escribe una carta a tu amig@

Los deberes
Begin met een groet.
Vraag hoe zijn/haar weekend was.
Vertel in welk restaurant je hebt gegeten (bedenk een leuke naam).
Zeg wat je hebt gegeten: voorgerecht, hoofdgerecht en toetje.
Zeg dat het heel lekker was.
Sluit af met een groet.
Je bent dit weekend uit eten geweest in een heel goed Mexicaans restaurant. Schrijf hierover een e-mailtje aan je beste vriend(in). Verwerk de volgende punten:

Slide 6 - Tekstslide

¡A trabajar!


¿Qué? Ejercicio 26 y 27 blz. 68-69
¿Cómo? individualmente  
¿Tiempo? 15 minutos 
¿Objetivo? practicar con la comprensión lectora 


timer
15:00
1. Leesvaardigheid

Slide 7 - Tekstslide

Examen 08-02
Luistervaardigheid
Leesvaardigheid
Preterito perfecto en de presente 
Het werkwoord gustar kunnen vervoegen
Vraagwoorden
Schrijfvaardigheid

Woordenschat hoofdstuk 2. 

Slide 8 - Tekstslide

                                    Vraagwoorden
waarom?    
¿Por qué?
wat?
¿Qué?
waar?
¿Dónde?
hoe?
¿Cómo?
Wanneer?
¿Cuándo?
Waarheen?
¿Adónde?
Waarvandaan
¿De dónde?
Wie?
¿Quién(es)?
Welke (+ww)?
¿Cuál(es)? Achter cuál komt een ww, vaak ser
Welke (+zelfstnw of ww)?
¿Qué?  Achter qué komt een zelfst.nw óf een ww. 
hoeveel
      ¿Cuánto(s)/-a(s)?

Slide 9 - Tekstslide

Cuál/ cuáles/ qué
  • Voor werkwoorden  gebruik je cuál / cuáles als je kunt kiezen, anders  qué
       ¿Cuál quieres?    /    ¿Qué quieres? 

  • Voor zelfstandig naamwoorden gebruik je qué 
       ¿Qué día es hoy?








Slide 10 - Tekstslide

Sleep de  vraagwoorden naar de juiste zin.
¿... te llamas?
¿... años tienes?
¿... está mi móvil?
¿... es tu número de teléfono?
Cómo
Cuántos
Dónde
Cuál

Slide 11 - Sleepvraag

De vraagwoorden. Sleep ze naar elkaar toe!
Hoe?
Wat?
Wie?
Wanneer?
Waar?
¿Cómo?
¿Qué?
¿Quién(es)?
¿Cuándo?
¿Dónde?

Slide 12 - Sleepvraag

Kies de juiste vraagwoord:

¿_______va a comer pizza? Ana va a comer pizza.
A
Qué
B
Quién
C
Quiénes
D
Dónde

Slide 13 - Quizvraag

Kies de juiste vraagwoord:

¿_______van a comer pizza? Ana y Jan van a comer pizza.
A
Qué
B
Quién
C
Quiénes
D
Dónde

Slide 14 - Quizvraag


Kies de juiste vraagwoord:
¿_______está el móvil de Marta?
Está en su mochila
A
Qué
B
Quién
C
Quiénes
D
Dónde

Slide 15 - Quizvraag


Kies de juiste vraagwoord:
¿_______estás leyendo?
Estoy leyendo un libro de Harry Potter.
A
Qué
B
Quién
C
Quiénes
D
Dónde

Slide 16 - Quizvraag

waarom?
hoe?
waar?
welke?
wanneer?
¿por qué?
¿cuándo?
¿cómo?
¿dónde
¿cuál(es)

Slide 17 - Sleepvraag

Slide 18 - Tekstslide

De voornaamwoorden bij gustar zijn:
A
me, te, se, nos os, se
B
me te, lo, la, nos, os los, las
C
me, te, le, nos ,os, les
D
mi, tu, su, nos ,os, su

Slide 19 - Quizvraag

¿Gusta of gustan?

Me (gustar) los deportes de aventuras.
A
gusta
B
gustan

Slide 20 - Quizvraag

¿Gusta o gustan?

¿Te (gustar) ir al instituto y aprender?
A
gusta
B
gustan

Slide 21 - Quizvraag

¿Gusta of gustan?

Aprender español nos (gustar)
A
gusta
B
gustan

Slide 22 - Quizvraag

¿Gusta of gustan?

A ella le (gustar) la biología y las matemáticas
A
gusta
B
gustan

Slide 23 - Quizvraag

¿Cuál es la frase correcta?
A
No me gusta hacer los deberes
B
Me no gusta hacer los deberes

Slide 24 - Quizvraag

¿Cuál es la frase correcta?
A
Salir de fiesta y bailar no nos gustan
B
Salir de fiesta y bailar no nos gusta

Slide 25 - Quizvraag

PRETÉRITO 
PERFECTO

Slide 26 - Tekstslide

Pretérito perfecto

Slide 27 - Tekstslide

Onregelmatige voltooid deelwoord
decir  -----          dicho           (zeggen)
hacer -----          hecho         (doen/maken)
abrir -----            abierto        (openen)
volver  -----         vuelto          (teruggaan)
escribir----        escrito        (schrijven)
ver     ----             visto             (zien)
poner    ---         puesto        (plaatsen/neerzetten)
romper ----         roto               (breken)

Slide 28 - Tekstslide

Vocabulario / oefentoets

Slide 29 - Tekstslide

EXTRA: Vraagwoorden


Altijd een vraagteken voor en achter de zin zetten!!!

Klik HIER om extra te oefenen met de vraagwoorden!
timer
10:00

Slide 30 - Tekstslide

¡Buen trabajo!
¡Suerte!

Slide 31 - Tekstslide