Recap theme 4

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

This week
Yesterday: recap theme 3
Today: recap theme 4
Next lesson: theme 5 intro

Slide 2 - Tekstslide

Present Continuous vs Present simple

Slide 3 - Tekstslide

Remember the SHIT rule?
How to make a simple present.
shit + s
SHE SMELLS NICE.
HE    SMELLS NICE.
IT       DOES NOT SMELL NICE.

Slide 4 - Tekstslide

Present Continuous
- Als iets NU aan de hand is. 
Am, Are, Is + werkwoord + ing

I am talking. I am teaching. You are listening.

Slide 5 - Tekstslide

Welke tijd is hier gebruikt: de present simple of de present continuous? Sleep de zinnen naar de juiste tijd. 
Present simple 
Present continuous
I sing every day. 
I am singing right now. 
Water boils at 100 *C.
He likes pizza. 
I am playing a game.
He is sleeping at the moment. 
He likes to dance.
I am dancing. 

Slide 6 - Sleepvraag

Jimmy ___ to play games.
A
like
B
likes

Slide 7 - Quizvraag

You ___ in London.
A
live
B
lives

Slide 8 - Quizvraag

Choose the Present Continuous.

He___ beer in the pub right now.
A
spills
B
is spilling
C
are spilling
D
spilling

Slide 9 - Quizvraag

Choose the Present Continuous:
Look! The birds ___ away!
A
fly
B
flying
C
are fly
D
are flying

Slide 10 - Quizvraag

Choose the Present Continuous:
We ___ English class right now.
A
have
B
are having
C
are have
D
are haveing

Slide 11 - Quizvraag

Bezittelijke voornaamwoorden

Possessive pronouns

Theme 4

Stepping stones

Slide 12 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden

Gebruik: om aan te geven van wie iets is.

Dit kun je op twee manieren doen.

Bij elke persoon kun je twee manieren gebruiken.


This is my Ipad.
This Ipad is mine.

Slide 13 - Tekstslide

De twee vormen

I > my / mine

You > your/yours

He > his / his
She > her / hers
It > Its / x



Slide 14 - Tekstslide

De twee vormen

my (mijn)  / mine (van mij)

 your (jouw, uw) /yours (van jou)

his (zijn) / his (van hem)
her (haar) / hers (van haar)
Its (zijn/haar) / x



Slide 15 - Tekstslide

De twee vormen

we > our/ours

you > your/ yours

they > their / theirs


our (onze) / ours (van ons)
your (jullie)/ yours (van jullie)

their (hun) / theirs (van hen)


Slide 16 - Tekstslide

Verschil

De eerste vorm van deze bezittelijke vnwen wordt in een zin bijvoeglijk gebruikt.


Is this your pen?


'your' zegt iets over het zelfstandig nw 'pen'.

Slide 17 - Tekstslide

Verschil

De tweede vorm van de bezittelijke vnwen wordt
zelfstandig gebruikt.

Is this your pen or is it mine?


Deze voornaamwoorden vervangen een eerder genoemd zelfstandig naamwoord.

Slide 18 - Tekstslide

Bijvoeglijk gebruik

My
Your
His

Her
Its
Our
Your        Their

Slide 19 - Tekstslide

Zelfstandig gebruik
Mine
Yours
His    Hers
-  (It heeft geen bezittelijk vnw die je als zelfstandig kan gebruiken)
Ours
Yours        Theirs

Slide 20 - Tekstslide

She has a book.
It is ___ book.
A
her
B
his
C
she
D
its

Slide 21 - Quizvraag

We are called Smith.
____ last name is Smith.
A
we
B
us
C
your
D
our

Slide 22 - Quizvraag

The cat has a collar.
____ collar is the colour red.
A
her
B
his
C
its
D
our

Slide 23 - Quizvraag

Susan and Mike are twins.
____ birthday is in May
A
they
B
their
C
her
D
his

Slide 24 - Quizvraag

What is a relative clause?
Een betrekkelijke bijzin. 
Deze gebruik je als je extra info over iets of iemand wilt geven. 
Bijvoorbeeld:
Die laptop, die op tafel staat, is van de docent. 

Slide 25 - Tekstslide

Relative pronouns- bv
  • Verwijzen terug naar een eerder genoemd woord
  • Verbinden twee zinsdelen aan elkaar

Martin played Tennis with Sophie, who was slightly injured.





relative pronoun
Noa sold her phone, which was old and damaged.
relative pronoun

Slide 26 - Tekstslide

RELATIVE CLAUSES
IMPORTANT:
WHO: bij mensen
WHICH: bij dieren en dingen
THAT: bij personen, dieren en dingen (maar niet na een comma!)
WHOM: bij mensen na een voorzetsel
WHOSE: bij bezit (van wie/wiens)

Slide 27 - Tekstslide

Non-defining relative clauses
Non-defining relative clauses: extra informatie
  • Staan in het midden/einde van de zin
  • Begint en eindigt met een komma
  • Je mag GEEN "that" in plaats van "which"gebruiken





The Times, which is published in London, is a daily newspaper.


The Times is a daily newspaper.

Slide 28 - Tekstslide

Defining relative clauses
Defining relative clauses:  onmisbare informatie
  • Staan in het midden/einde van de zin
  • Je gebruikt geen komma's!




He is the doctor who helped my grandmother.


This is the airport where I lost my bag.

Slide 29 - Tekstslide

RELATIVE CLAUSES
IMPORTANT:
WHO: bij mensen
WHICH: bij dieren en dingen
THAT: bij personen, dieren en dingen (maar niet na een comma!)
WHOM: bij mensen na een voorzetsel
WHOSE: bij bezit (van wie/wiens)

Slide 30 - Tekstslide