Spelling hoofdstuk 4

Spelling H4
Tussenletters in samenstellingen

- Open je boek op blz. 124
- Lees de theorie en bekijk daarna de presentatie in Lessonup
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Spelling H4
Tussenletters in samenstellingen

- Open je boek op blz. 124
- Lees de theorie en bekijk daarna de presentatie in Lessonup

Slide 1 - Tekstslide

Doelen:
Na deze les kun je...

samenstellingen met en zonder tussenletters correct spellen

Slide 2 - Tekstslide

Theorie (samenstelling)
Een samenstelling = twee of meer losse woorden aan elkaar geplakt:

stoel + poot = stoelpoot                       
tafel + kleed = tafelkleed
voet + bal + veld = voetbalveld

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de juiste spelling van de volgende samenstelling:

stad + schouwburg
A
stadsschouwburg
B
stadschouwburg

Slide 4 - Quizvraag

Theorie: tussen -s
- gebruik altijd een tussen -s als je die hoort:
jongensboek / stationsrestauratie


- begint woord 2 met een s-klank, vul dan even een ander woord in om te checken of er een 's' moet worden toegevoegd:
bedrijf + chef --> bedrijf + kat --> bedrijfskat, dus bedrijfschef
station + straat --> station + kat --> stationskat, dus stationsstraat

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

schoonheid + slaapje
A
schoonheidsslaapje
B
schoonheidslaapje

Slide 7 - Quizvraag

handel + stad
A
handelsstad
B
handelstad

Slide 8 - Quizvraag

gezelschap + spel
A
gezelschapsspel
B
gezelschapspel

Slide 9 - Quizvraag

huis + sleutel
A
huissleutel
B
huisleutel
C
huisssleutel
D
huis-sleutel

Slide 10 - Quizvraag

Theorie: tussen -(e)n
Basisregel = als het eerste deel van de samenstelling
                           - een zelfstandig naamwoord is en
                           - alléén een meervoud heeft op -n of -en
                           dan schrijf  je +(e)n.

eik + boom = eikenboom                            kat + bak = kattenbak        
blinde + school = blindenschool            krant + kop = krantenkop

Slide 11 - Tekstslide

Theorie (uitzonderingen)
Je schrijft géén tussen-(e)n als het eerste woord van de samenstelling...

1. geen meervoud heeft.      Voorbeeld: tarwebrood, benzinegeur

2. verwijs naar iets dat enig in zijn soort is.     Voorbeeld: Koninginnedag,  
                                                                                               maneschijn

3. alleen een meervoud op -s heeft.     Voorbeeld: aspergesoep, douchekraan

Slide 12 - Tekstslide

Theorie (uitzonderingen)
Je schrijft géén tussen-(e)n als het eerste woord van de samenstelling...

4. een meervoud op -s én -(e)n heeft.  Voorbeeld: groenteboer (mv. groenten én groentes) , geboortecijfer (mv. geboorten én geboortes)

5. geen zelfstandig naamwoord is of een bijvoeglijk naamwoord is: 
                             Voorbeeld: knarsetanden , hogeschool

6. een bijvoeglijk naamwoord versterkt. Voorbeeld: goed - beregoed


Slide 13 - Tekstslide

Klik op de goede samenstelling:

reet + goed
A
retegoed
B
retengoed

Slide 14 - Quizvraag

retegoed
want:

samenstelling is een bijvoeglijk naamwoord
+
eerste deel versterkt betekenis tweede deel

Slide 15 - Tekstslide

Klik op de goede samenstelling:

pan + koek
A
pannekoek
B
pannenkoek

Slide 16 - Quizvraag

pannenkoek
want:

het eerste deel is een znw met een meervoud op -en

(extra 'n' nodig vanwege uitstpraak;
anders staat er 'panenkoek')

Slide 17 - Tekstslide

Klik op de goede samenstelling:

zon + straal
A
zonnestraal
B
zonnenstraal

Slide 18 - Quizvraag

zonnestraal
want:

het eerste deel (zon) is enig in z'n soort

Slide 19 - Tekstslide

Klik op de goede samenstelling:

gerst + korrel
A
gerstekorrel
B
gerstenkorrel

Slide 20 - Quizvraag

gerstekorrel
want:

het eerste deel is een znw dat geen meervoud heeft

(het meervoud van gerst = gerst)

Slide 21 - Tekstslide

Klik op de goede samenstelling:

hoogte + verschil
A
hoogteverschil
B
hoogtenverschil

Slide 22 - Quizvraag

hoogteverschil
want:

het eerste deel is wel een znw,
maar heeft twee meervoudsvormen:
hoogten en hoogtes

Slide 23 - Tekstslide

Klik op de goede samenstelling:

seconde + wijzer
A
secondenwijzer
B
secondewijzer

Slide 24 - Quizvraag

secondewijzer
want

het eerste deel is wel znw,
maar heeft twee meervoudsvormen:
seconden en secondes

Slide 25 - Tekstslide

Klik op de goede samenstelling:

plat + land + school
A
plattenlandschool
B
plattenlandsschool
C
plattelandsschool
D
plattelandschool

Slide 26 - Quizvraag

plattelandsschool
geen -n want:
het eerste deel is géén znw, maar een bijv. naamwoord: plat

maar wel +s
tip: vervang 'school' maar door 'kat': je hoort een 's', dus schrijf je een 's'!

Slide 27 - Tekstslide

Spelling hoofdstuk 4
Werkwoordsvormen op -de(n), -dde(n), -te(n) en -tte(n) 

- Open je boek op blz. 126
- Lees de theorie 
- Bekijk de volgende slides

Slide 28 - Tekstslide

Doelen
Na deze les kun je...

werkwoordsvormen op -de(n), -dde(n), -te(n) en -tte(n) correct spellen.

Slide 29 - Tekstslide

Zo maak je de pv verleden tijd...
Bij een zwak werkwoord (werkwoord dat in de verleden tijd niet van klank verandert, zoals ik fiets en ik fietste): 

Ik-vorm tegenwoordige tijd + de(n) of -te(n).

Ik antwoord vandaag, hij antwoordde gisteren.
De bom barst vandaag. De bom barstte gisteren.


Slide 30 - Tekstslide

Een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
- Maak in dat geval het bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk (dus waar mogelijk zonder -dde(n) en -tte(n) ):

de vergoede schade, de ingerichte woonkamer.

- Soms is -dde(n) of -tte(n) toch nodig, vanwege de uitspraak:
 de vers gezette koffie en niet de vers gezete koffie.

Slide 31 - Tekstslide

Tip:
- Bekijk het uitlegfilmpje in de onlinemethode. In dit filmpje wordt de theorie uitgelegd en worden ook een aantal voorbeelden gebruikt om de theorie te verhelderen. 

- Maak de opdrachten met je theorie ernaast. Als je twijfelt over een antwoord, kan de theorie je op weg helpen.

Slide 32 - Tekstslide

Huiswerk voor vrijdag 3 april

Maak online alle opdrachten van Spelling hoofdstuk 4. Zorg per opdracht voor een score van minimaal 60%. Als je onder de 60% scoort, maak je de opdracht opnieuw. 



Slide 33 - Tekstslide