Español Trede 8 herhaling / gram/ vocabulario
1 / 31
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Welke werkwoord is wederkerend?
A
levantarse
B
escribir
C
ha hecho
D
estoy hablando
Slide 3 - Quizvraag
In welke zin wordt een wederkerend werkwoord gebruikt?
A
A las 8 de la mañana desayuno
B
A las 7 de la mañana me levanto
C
A las 4 de la tarde voy a casa en bicicleta
Slide 4 - Quizvraag
ducharse
Yo ............................ a las 7 y media
Yo ............................ a las 7 y media
A
se ducho
B
le ducho
C
me ducha
D
me ducho
Slide 5 - Quizvraag
despertarse:
Paco ........................... a las 11 el sábado
Paco ........................... a las 11 el sábado
A
me despierta
B
le despierta
C
nos despierta
D
se despierta
Slide 6 - Quizvraag
Nosotros .......... este verano
A
os casáis
B
nos casamos
C
se casan
D
me caso
Slide 7 - Quizvraag
Ellos ..................en el banco
A
le sienta
B
me siento
C
se sientan
D
nos sentamos
Slide 8 - Quizvraag
Me
te
se
nos
os
ellos/as
ustedes
yo
tú
él/ella
usted
nosotros
vosotros
se
Slide 9 - Sleepvraag
Slide 10 - Video
Juiste vertaling:
Eet een broodje! (U-vorm)
Eet een broodje! (U-vorm)
A
¿Comes un bocadillo?
B
Como un bocadillo
C
¡ Coma un bocadillo !
Slide 11 - Quizvraag
In welke zin komt een gebiedende wijs voor?
A
¿ Estás en casa ?
B
¡Ven a mi casa !
C
Voy a casa
Slide 12 - Quizvraag
Juiste vertaling:
Drink je melk!
Drink je melk!
A
Bebes el leche
B
¿ Bebes el leche?
C
¡ Bebe la leche!
Slide 13 - Quizvraag
Juiste vertaling:
Pas op!
Pas op!
A
¡ Ten cuidado!
B
Tienes cuidado
C
Tengo cuidado
D
¿ Tienes cuidado?
Slide 14 - Quizvraag
Slide 15 - Video
Vertaal:
Mañana voy al cine con mi amigo Pedro.
Mañana voy al cine con mi amigo Pedro.
Slide 16 - Open vraag
Vamos a la playa
Slide 17 - Open vraag
Esta noche vamos a visitar a mis padres
Slide 18 - Open vraag
Este fin de semana vais a comprar un coche
Slide 19 - Open vraag
Slide 20 - Link
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Link
almorzar
A
lunchen
B
ontbijten
C
avondeten
Slide 23 - Quizvraag
el hábito
A
de gewoonte
B
de vraag
C
het huis
D
de auto
Slide 24 - Quizvraag
a veces
A
altijd
B
soms
C
vaak
Slide 25 - Quizvraag
nunca
A
vaak
B
soms
C
altijd
D
nooit
Slide 26 - Quizvraag
lavarse
A
opstaan
B
ontbijten
C
zich wassen
Slide 27 - Quizvraag
el fin de semana
A
de week
B
de volgende week
C
het weekend
Slide 28 - Quizvraag
el corazón
A
de neus
B
de maag
C
de mond
D
het hart
Slide 29 - Quizvraag
¡ Di la verdad!
A
Zeg de waarheid
B
Wat zeg je me nou?
C
Is dat de waarheid?
Slide 30 - Quizvraag
el periódico
A
het tijdschrijft
B
de krant
C
de film
