In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Economie
Kostensoorten en afschrijvingen
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Het ophalen van de stof van vorig jaar
Kostensoorten kennen
Kostprijs
Toegerekende en niet toegerekende kosten
Afschrijvingen definitie kennen
Afschrijvingen kunnen berekenen
Slide 2 - Tekstslide
Kostensoorten
Wat zijn kostensoorten?
Welke kostensoorten zijn er?
Slide 3 - Tekstslide
Kostensoorten
Slide 4 - Woordweb
Kostprijs
Wat is een kostprijs?
Slide 5 - Tekstslide
Waaruit is de kostprijs van melk opgebouwd?
Slide 6 - Open vraag
Toegerekende en niet toegerekende kosten
Constante en variabele kosten
Slide 7 - Tekstslide
Toegerekende kosten = Kosten die rechtstreeks zijn verbonden aan de productie
Niet toegerekende kosten = Kosten die niet rechtstreeks zijn verbonden aan de productie
Slide 8 - Tekstslide
Wat zijn voorbeelden van toegerekende kosten?
A
Krachtvoer en grond
B
Krachtvoer en kunstmest
C
Kunstmest en grond
D
Kunstmest en gebouwen
Slide 9 - Quizvraag
Wat zijn voorbeelden van niet toegerekende kosten?
A
Mechanisatie, voerkosten en gebouwen
B
Mechanisatie, grond en aantal dieren
C
Mechanisatie, arbeid en gebouwen
D
Mechanisatie voerkosten en aantal dieren
Slide 10 - Quizvraag
Afschrijvingen
Herhaling
Slide 11 - Tekstslide
Wat zijn afschrijvingen?
A
Waardeverminderingen van grond en gebouwen
B
Waardeverminderingen van kapitaalgoederen
C
Waardevermindering van machines
D
Waardevermindering van je bezittingen
Slide 12 - Quizvraag
Op welke manieren kun je afschrijvingskosten berekenen?
A
Met een vast bedrag en variabel percentage
B
Met een variabel bedrag en een variabel percentage
C
Met een vast bedrag en vast percentage
D
Met een variabel bedrag en een vast percentage
Slide 13 - Quizvraag
Afschrijvingskosten berekenen
1. Vast bedrag: jaarlijks zelfde bedrag.
(aanschafprijs - restwaarde) / gebruiksduur
2. Vast percentage: jaarlijks wisselend bedrag, wordt elk jaar minder.
(boekwaarde / 100) x vastgesteld percentage
Slide 14 - Tekstslide
Een ondernemer koopt een nieuwe trekker, de trekker kost €65.000, hij gaat er vanuit dat de trekker 12 jaar meegaat en dat de restwaarde van de trekker €15.000 is. Wat zijn de jaarlijkse afschrijfkosten?
A
€5000
B
€4167,66
C
€4200
D
€4166,67
Slide 15 - Quizvraag
Een ondernemer koopt twee een nieuwe melkrobots, de robots worden startklaar geïnstalleerd. De totale kosten voor de robots zijn €360.000. Elk jaar wordt er 20% van de boekwaarde afgeschreven. Wat is de restwaarde na 3 jaar?
A
€175.680
B
€288.000
C
€184.320
D
€72.000
Slide 16 - Quizvraag
Bereken de jaarlijkse afschrijving in de volgende situatie: Een ondernemer koopt een machine ter waarde van €75.000, de restwaarde wordt geschat op 23.000. Na 9 jaar ruilt de ondernemer de machine weer in. (Antwoord met berekening)
Slide 17 - Open vraag
Bereken de restwaarde na 4 jaar in de volgende situatie: Een ondernemer koopt een machine ter waarde van € 1.550.000, jaarlijks wordt er 15% van de boekwaarde afgeschreven. (Antwoord zonder berekening)