Afschrijvingen 3.2

Economie
Kostensoorten en afschrijvingen
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Economie
Kostensoorten en afschrijvingen

Slide 1 - Tekstslide

Huiswerk gemaakt?

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Je weet wat je al kan en wat je nog moet oefenen over de kostensoorten
Je kunt uitleggen wat afschrijving is.
Je kunt de afschrijvingskosten berekenen op meerdere manieren.

Slide 3 - Tekstslide

Kostensoorten
Opdracht 4 en 5 bespreken

Slide 4 - Tekstslide

Vragen?

Slide 5 - Tekstslide

Herhaling
Afschrijvingen

Slide 6 - Tekstslide

Wat zijn afschrijvingen?
A
Waardeverminderingen van grond en gebouwen
B
Waardeverminderingen van kapitaalgoederen
C
Waardevermindering van machines
D
Waardevermindering van je bezittingen

Slide 7 - Quizvraag

Op welke manieren kun je afschrijvingskosten berekenen?
A
Met een vast bedrag en variabel percentage
B
Met een variabel bedrag en een variabel percentage
C
Met een vast bedrag en vast percentage
D
Met een variabel bedrag en een vast percentage

Slide 8 - Quizvraag

Afschrijvingskosten berekenen
1. Vast bedrag: jaarlijks zelfde bedrag.
(aanschafprijs - restwaarde) / gebruiksduur
 2. Vast percentage: jaarlijks wisselend bedrag, wordt elk jaar minder.
(boekwaarde / 100) x vastgesteld percentage

Slide 9 - Tekstslide

Een ondernemer koopt een nieuwe trekker, de trekker kost €65.000, hij gaat er vanuit dat de trekker 12 jaar meegaat en dat de restwaarde van de trekker €15.000 is. Wat zijn de jaarlijkse afschrijfkosten?
A
€5000
B
€4167,66
C
€4200
D
€4166,67

Slide 10 - Quizvraag

Een ondernemer koopt twee een nieuwe melkrobots, de robots worden startklaar geïnstalleerd. De totale kosten voor de robots zijn €360.000. Elk jaar wordt er 20% van de boekwaarde afgeschreven. Wat is de restwaarde na 3 jaar?
A
€175.680
B
€288.000
C
€184.320
D
€72.000

Slide 11 - Quizvraag

Bereken de jaarlijkse afschrijving in de volgende situatie: Een ondernemer koopt een machine ter waarde van €75.000, de restwaarde wordt geschat op 23.000. Na 9 jaar ruilt de ondernemer de machine weer in. (Antwoord met berekening)

Slide 12 - Open vraag

Bereken de restwaarde na 4 jaar in de volgende situatie: Een ondernemer koopt een machine ter waarde van € 1.550.000, jaarlijks wordt er 15% van de boekwaarde afgeschreven. (Antwoord zonder berekening)

Slide 13 - Open vraag

Vragen?

Slide 14 - Tekstslide

Afschrijvingen
Opdrachtenblad bespreken

Slide 15 - Tekstslide

Vragen?

Slide 16 - Tekstslide

Zelf oefenen

Slide 17 - Tekstslide

Bereken de jaarlijkse afschrijving.

1) Aanschafprijs: €1.000
    Restwaarde: €200
    Gebruiksduur: 7 jaar
2) Aanschafprijs: €27.500
     Restwaarde: €9.750
     Gebruiksduur: 4 jaar
3) Aanschafprijs: €143.250
     Restwaarde: €28.000
     Gebruiksduur: 17 jaar
4) Aanschafprijs: €3.250.750
     Restwaarde: €90.777
     Gebruiksduur: 35 jaar
Bereken de jaarlijkse afschrijving.

1) Aanschafprijs: €4.000
    Percentage: 20%
    Gebruiksduur: 4 jaar
2) Aanschafprijs: €15.000
    Percentage: 10%
    Gebruiksduur: 7 jaar
3) Aanschafprijs: €123.500
    Percentage: 25%
    Gebruiksduur: 11 jaar
4) Aanschafprijs: €1.000.000
    Percentage: 15%
    Gebruiksduur: 27 jaar

Slide 18 - Tekstslide

Wat we vandaag hebben behandeld:
Kostensoorten
Afschrijvingen

Slide 19 - Tekstslide

De volgende les:
Toets

Slide 20 - Tekstslide