la semana pasada/el mes pasado/el año pasado = vorige week/maand/jaar
el viernes (pasado) = vrijdag, afgelopen vrijdag
hace una semana = een week geleden
en 2002 = in 2002
Slide 17 - Tekstslide
Perfecto
Voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
In het Nederlands gebruik je om de v.t.t. te maken het hulpwerkwoord hebben of zijn + voltooid deelwoord
Ik heb gewerkt.
Zij zijn naar het werk gegaan.
Slide 18 - Tekstslide
Hoe maak je de Perfecto?
haber
1. he
2. has + participio
3. ha =
1. hemos + stam + ado (-ar werkwoorden)
2. habéis + ido (-er en -ir werkwoorden)
3. han
Slide 19 - Tekstslide
Ejemplos
1. He visitado el museo. Ik heb het museum bezocht.
2. ¿Has trabajado hoy? Heb jij vandaag gewerkt?
3. Pablo no ha comido. Pablo heeft niet gegeten.
1. Hemos bebido un vino. Wij hebben wijn gedronken.
2. ¿Habéis vivido en Cuba? Hebben jullie in Cuba gewoond?
3. Han dormido mucho. Zij hebben veel geslapen.
Slide 20 - Tekstslide
Formas irregulares
Onregelmatige vormen
(Zie paragraaf 7.4 p.126)
abrir - abierto
decir - dicho
hacer - hecho
poner - puesto
ver - visto
escribir - escrito
volver - vuelto
Ojo:
ir - ido
ser - sido
leer - leído
Slide 21 - Tekstslide
Wanneer gebruik je de Perfecto?
voor gebeurtenissen in het verleden die een verband hebben met het heden. De Perfecto komt vaak voor in combinatie met hoy, esta semana, este año, etc.
voor gebeurtenissen waarvan het tijdstip niet van belang is. Vaak in combinatie met alguna vez, muchas veces, todavía (no), ya, (no)...nunca