(veel voegwoorden ken je al van lezen, maar dan heten ze vaak signaalwoorden)
Slide 16 - Tekstslide
Neven- en onderschikkend
Nevenschikkende voegwoorden verbinden twee woorden, twee woordgroepen of twee hoofdzinnen.
Onderschikkende voegwoorden verbinden bijzinnen met hoofdzinnen.
Slide 17 - Tekstslide
Nevenschikking voegwoorden
Want
Of
Dus
En
Maar
Ezelsbruggetje: WODEM
Onderschikking voegwoorden
Aangezien
Als
Dat
Doordat
Terwijl
Toen
Omdat
Hoewel
....
Slide 18 - Tekstslide
Nevenschikking
- Zinnen kunnen los van elkaar voorkomen.
- Je zou in principe tussen alle zinnen een punt kunnen zetten.
Onderschikking
- De zinnen kunnen niet los van elkaar voorkomen.
- De zinnen zijn afhankelijk van elkaar.
Slide 19 - Tekstslide
Nevenschikking voegwoorden
of
hoofdzin/hoofdzin
Hij gaat werken of hij gaat zwemmen
Onderschikking voegwoorden
of
hoofdzin/bijzin
bijzin/hoofdzin
vb. Ik weet niet zeker of het morgen gaat regenen
Slide 20 - Tekstslide
Wat is een onderschikking?
A
Hoofdzin + hoofdzin
B
Hoofdzin + bijzin
C
Bijzin + hoofdzin
D
Bijzin + bijzin
Slide 21 - Quizvraag
Wat is het makkelijkst te onthouden over de onderschikkende voegwoorden?
A
het zijn er veel
B
dat-woorden
C
alles behalve en, maar, want, dus en of.
D
geen idee
Slide 22 - Quizvraag
- Dus, en, maar, of, want - zijn nevenschikkende voegwoorden.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 23 - Quizvraag
Een onderschikkend voegwoord...
A
is een voegwoord dat twee gelijke delen aan elkaar voegt.
B
is een voegwoord dat twee ongelijke delen aan elkaar voegt.
Slide 24 - Quizvraag
Een nevenschikkend voegwoord...
A
is een voegwoord dat twee gelijke delen aan elkaar voegt.
B
is een voegwoord dat twee ongelijke delen aan elkaar voegt.
Slide 25 - Quizvraag
Wat is het voegwoord? Ga je mee voetballen of ga je liever televisie kijken?
A
je
B
liever
C
of
D
televisie
Slide 26 - Quizvraag
Vul in terwijl of omdat We gingen naar het bos, ..... het mooi weer was
A
omdat
B
terwijl
Slide 27 - Quizvraag
Ik praatte met mijn broer, ..... ik van het zonnetje genoot.
A
omdat
B
terwijl
Slide 28 - Quizvraag
Maak van de 2 zinnen 1 lange zin met omdat of terwijl
Ik juich. Ik heb gewonnen.
Slide 29 - Open vraag
Maak van de 2 zinnen 1 lange zin met omdat of terwijl
Ik zwaai naar Lara. Ik fiets naar de tennis.
Slide 30 - Open vraag
Aan de slag
Opdracht 1
Maak in tweetallen een zo lang mogelijke Nederlandse zin met zoveel mogelijk voegwoorden die je in deze les hebt geleerd en laat deze zien aan de docent.