Verwerkingsvragen thema 8 Technologie - rose - week 1

• NT2
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Thema 8: Technologie

De ................... tussen Amsterdam en Parijs is 500 kilometer.

2

1. dichtbij
2. afstand
3. km
4. verweg

1)Er vallen ............ bladeren op de grond.
2)De leerlingen zijn ............ blij.
3) Pak ............ je laptop uit de laptopkast.

3

1. alle
2. alles
3. al
4. allemaal

technologie

Wat betekent de zin:
Heb je alles bij je?

4

De ................... tussen Amsterdam en Parijs is 500 kilometer.

2

1. dichtbij
2. afstand
3. km
4. verweg

5

Wat vind jij de leukste app?

Delen van je lichaam:

6

1. been, arm, fles, station
2. wang, arm, schouder, pink
3. arm, agenda, suiker, bloed
4. elleboog, arm, knie, paspoort

7

de tennisbal

de volleybal

de basketbal

de voetbal

de honkbal

Vul in:
.................... is bijvoorbeeld ............of ................

8

Wat vind jij bijzonder?

9

Wat zijn de goede vormen van het werkwoord : bouwen

10

1. bouw / bouwd / bouwen
2. bouwt / bouwt / bouwen
3. bouw/ bouwt / bouwt
4. bouw / bouwt / bouwen

Welke woorden horen bij 'diep'?

11

1. zee, zwembad, nadenken
2. zee, gebouw, auto
3. glas, zwembad, stoel
4. van binnen, gum, zee,

goed of fout:
1) Ik loop door de school.
2) Zij zit door de stoel.
3) Ga door maar.
4) Zij gaat lang door met oefenen.

12

1. goed, fout, goed, goed
2. goed, fout, goed, goed
3. goed, fout, fout, fout
4. goed, fout, fout, goed

Hoe gaat het ermee?
Wat betekent deze zin?

13

1. je kijkt naar je huiswerk
2. je hebt nieuwe kleren aan
3. je vraagt je vriend of hij blij is
4. je weet niet hoe laat het is

Wat betekent : geweldig

14

1. helemaal
2. een beetje
3. ruzie
4. heel erg

Welke afbeelding hoort bij
goedkoop
(meer antwoorden mogelijk)

15

1. 
2. 
3. 
4. 

In de vakantie hoef jij niet ....................

16

17

het hotel

Welk woord staat hier?
eiedrene

18

1. eendrein
2. neederin
3. derienee
4. iedereen

Ik heb iemand gezien.
Ik heb iemand gehoord.
Ik ruik iemand. Ik voel iemand.
Wie is iemand?

19

1. een dier
2. een ding
3. een persoon
4. een boom

Wie geeft jou informatie?
(meer antwoorden mogelijk

20

1. je docent
2. je hond
3. je vriend
4. het internet

Goed of fout?
1) Het kost maar 1 euro.
2) Het kind kost 5 euro.
3) Mijn jas kosten 100 euro.
4) Hoeveel euro kots deze broek?

21

1. goed, goed, goed, fout
2. goed, fout, goed, goed
3. goed, fout, fout, fout
4. goed, goed, fout, fout

Er ........... in Nederland in 2023 bijna 18 miljoen mensen.

22

1. spelen
2. werken
3. lopen
4. leven

23

Wie zit links van jou?

Tegenovergestelde van rechtsaf is?

24

1. rechtdoor
2. rechts
3. linksaf
4. achter

Mijn fiets is kapot. Mijn broer wil hem voor mij ...........

25

1. weggooien
2. maken
3. verven
4. zwemmen

Ik heb de hele dag hard gewerkt. Ik ben ............

26

1. moe
2. ziek
3. mooi
4. maken

Er zijn appels over. Mag ik er ..... eentje?

27

1. moe
2. twee
3. hallo
4. nog

We gaan met de lift .................. naar de tiende verdieping.

28

1. rechtsaf
2. omhoog
3. rechtdoor
4. linksaf